Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op
PERSBERICHT

Publicatie van het ECB-Convergentieverslag van 2008

7 mei 2008

De Europese Centrale Bank (ECB) publiceert vandaag haar Convergentieverslag van 2008, een beoordeling van de economische en juridische convergentie van tien lidstaten van de EU: Bulgarije, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije, Tsjechië en Zweden. In het verslag wordt onderzocht of in deze landen een hoge mate van duurzame economische convergentie is bereikt. Daarnaast wordt in dit verslag getoetst in welke mate is voldaan aan de wettelijke vereisten waaraan moet worden voldaan om de centrale banken een integrerend onderdeel van het Eurosysteem te laten worden (juridische convergentie).

Over het geheel genomen wordt in het verslag geconcludeerd dat sommige landen in de afgelopen jaren vooruitgang hebben geboekt met economische convergentie, maar dat veel landen zich voor belangrijke uitdagingen gesteld zien, vooral in de vorm van stijgende inflatie. Bij beschouwing van de afzonderlijke convergentiecriteria, komen in het Convergentieverslag van 2008 de volgende uitkomsten naar voren.

Prijsstabiliteit

Gedurende de twaalfmaands referentieperiode van april 2007 tot en met maart 2008 bedroeg de referentiewaarde voor het criterium van prijsstabiliteit 3,2%. Deze werd berekend door 1,5 procentpunt op te tellen bij het ongewogen rekenkundig gemiddelde van de HICP-inflatie gedurende deze 12 maanden in Malta (1,5%), Nederland (1,7%) en Denemarken (2,0%). Gedurende de referentieperiode lag in Slowakije en Zweden de gemiddelde HICP-inflatie onder de referentiewaarde, terwijl de inflatie in Polen gelijk was aan de referentiewaarde. De HICP-inflatie in de overige zeven landen lag boven de referentiewaarde, waarbij bijzonder grote afwijkingen werden geconstateerd in Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen en Hongarije. Deze inflatieontwikkelingen vonden grotendeels plaats tegen de achtergrond van dynamische economische omstandigheden, maar zijn tevens het gevolg van externe factoren. Aan binnenlandse zijde, heeft de krachtige binnenlandse vraag in veel van de onderzochte landen bijgedragen aan inflatoire druk. Snelle werkgelegenheidsgroei, in combinatie met de uitstroom van arbeidskrachten naar andere EU-landen, heeft in veel van de onderzochte landen geleid tot een aanzienlijke verkrapping van de arbeidsmarkt en opwaartse druk op de lonen. De belangrijkste externe drijvende kracht achter de inflatie is de stijging van de energie- en voedingsmiddelenprijzen geweest, die in de meeste landen van Midden- en Oost-Europa een krachtig effect heeft gehad.

Begrotingspositie van de overheid

Van de tien onderzochte lidstaten, zijn Hongarije, Polen, Slowakije en Tsjechië thans onderwerp van een EU-Raadsbesluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. In 2007 was Hongarije echter het enige van deze landen dat een tekort van boven 3% bbp liet optekenen; in Tsjechië, Polen en Slowakije lag het tekort onder 3% bbp. Ook Litouwen en Roemenië hadden in 2007 begrotingstekorten. Bulgarije, Estland en Zweden noteerden in 2007 daarentegen begrotingsoverschotten, terwijl de begroting van Letland in evenwicht was. Wat betreft de overheidsschuld, had alleen Hongarije in 2007 een schuldquote boven de referentiewaarde van 60% bbp; in de overige landen waren de schuldquotes lager.

Wisselkoers

Onder de in dit Convergentieverslag beoordeelde landen, nemen Estland, Letland, Litouwen en Slowakije momenteel deel aan het ERM II. Al deze valuta’s hebben gedurende meer dan twee jaar deelgenomen aan het ERM II voorafgaand aan de convergentiebeoordeling, en geen van hun spilkoersen werd in de verslagperiode gedevalueerd. De spilkoers van de Slowaakse koruna werd echter in maart 2007 gerevalueerd (zie hieronder).

Lange rente

Gedurende de twaalfmaands referentieperiode van april 2007 tot en met maart 2008 bedroeg de referentiewaarde voor de lange rente 6,5%. Deze werd berekend door twee procentpunten op te tellen bij het ongewogen rekenkundig gemiddelde van de lange-rentevoeten in dezelfde drie landen die als basis dienden voor de berekening van de referentiewaarde voor het criterium inzake prijsstabiliteit, te weten Malta (4,8%), Nederland (4,3%) en Denemarken (4,3%). Gedurende de referentieperiode hadden Bulgarije, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Tsjechië en Zweden een gemiddelde lange rente onder de referentiewaarde. In Roemenië en Hongarije lag de lange rente gedurende de referentieperiode echter boven de referentiewaarde. Aangezien een ontwikkelde obligatiemarkt in Estlandse kroon ontbreekt en de overheidsschuld laag is, is in Estland geen geharmoniseerde lange rente beschikbaar.

Juridische convergentie

Van de tien onderzochte lidstaten is alleen de Litouwse wetgeving volledig verenigbaar met de vereisten van het Verdrag en de Statuten inzake de derde fase van de Economische en Monetaire Unie. De Slowaakse wetgeving voldoet aan de vereisten voor onafhankelijkheid van centrale banken, terwijl de juridische integratie van Slowakije in het Eurosysteem thans wordt afgerond. De Estse wetgeving voldoet aan de vereisten voor onafhankelijkheid van centrale banken, terwijl er wat betreft de juridische integratie van Estland in het Eurosysteem punten van onverenigbaarheid bestaan.

De wetgeving van Bulgarije, Letland, Hongarije, Polen, Roemenië, Tsjechië en Zweden voldoet niet aan alle vereisten voor onafhankelijkheid van centrale banken of de juridische integratie in het Eurosysteem. Daarnaast voldoet de wetgeving in Bulgarije, Letland, Hongarije, Polen, Roemenië en Tsjechië niet volledig aan het verbod op monetaire financiering.

Slowakije

In dit verslag wordt Slowakije wat diepgaander beoordeeld dan de andere onderzochte landen. De reden hiervoor is dat de Slowaakse autoriteiten op 4 april 2008 een verzoek om een landenonderzoek hebben ingediend in het licht van het voornemen van Slowakije om per 1 januari 2009 de euro in te voeren.

Het ECB-Convergentieverslag van 2008 geeft de volgende beoordeling van Slowakije.

Gedurende de referentieperiode van april 2007 tot en met maart 2008 was de twaalfmaands gemiddelde HICP-inflatie in Slowakije 2,2%, ruim onder de referentiewaarde van 3,2%. Profiterend van een sterke productiviteitsgroei, is de stijging van de arbeidskosten per eenheid product in de afgelopen jaren gering geweest. In de afgelopen maanden is de inflatie op jaarbasis echter aan het stijgen, uitkomend op 3,6% in maart 2008.

De inflatie in Slowakije is aan opwaartse risico's onderhevig. Deze houden in de eerste plaats verband met het feit dat het temperende effect van de nominale-appreciatietendens van de Slowaakse koruna op de inflatie geleidelijk zou verdwijnen in een situatie waar de wisselkoers ten opzichte van de euro vast zou liggen. Ten tweede dragen de krapte op de arbeidsmarkt en de knelpunten die in specifieke regio's en sommige arbeidsmarktsegmenten aan het ontstaan zijn, het risico in zich van snellere loonstijgingen. Ten derde vormen de energieprijzen een opwaarts risico voor de inflatie, aangezien de recente stijging van de mondiale energieprijzen nog niet volledig is doorgewerkt in de consumptieprijzen. Het inhaalproces zal waarschijnlijk in de komende jaren ook van invloed zijn op de inflatie. Samenvattend bestaat er een aanzienlijke bezorgdheid wat betreft de houdbaarheid van de inflatieconvergentie in Slowakije.

Slowakije is thans onderwerp van een Raadsbesluit betreffende het bestaan van een buitensporig tekort. In het referentiejaar 2007 had Slowakije echter een begrotingstekort van 2,2% bbp, wat lager is dan de referentiewaarde van 3%. Voor 2008 voorspelt de Europese Commissie een daling tot 2,0% bbp. De overheidsschuldquote is in 2007 gedaald tot 29,4% bbp, ruim onder de referentiewaarde van 60%. Verdere consolidatie is echter vereist om te zorgen dat Slowakije voldoet aan de in het Pact voor Stabiliteit en Groei beschreven middellangetermijndoelstelling, in het convergentieprogramma gekwantificeerd als een voor de conjunctuur gecorrigeerd begrotingstekort van 0,8% bbp uiterlijk in 2010, waarbij tijdelijke maatregelen niet in aanmerking worden genomen.

De Slowaakse koruna neemt al meer dan twee jaar vóór de convergentietoetsing aan het ERM II deel. De ERM II-spilkoers voor de Slowaakse munt werd aanvankelijk vastgesteld op 38,4550 korunas per euro, met een standaard fluctuatiemarge van ±15%. De Slowaakse koruna vertoonde gedurende de referentieperiode een appreciatietendens ten opzichte van de euro, en zijn spilkoers werd met ingang van 19 maart 2007 met 8,5% geherwaardeerd naar 35,4424 SKK/EUR, als gevolg van krachtige onderliggende economische fundamentals. Daarna werd de koruna steeds sterker verhandeld dan de nieuwe spilkoers, en stond daar begin mei rond 9% boven. De appreciatietendens van de valuta in de afgelopen jaren maakt het moeilijker te analyseren hoe de Slowaakse economie zou functioneren in een situatie van onherroepelijk vastgestelde wisselkoersen.

De lange rente in Slowakije beliep tijdens de referentieperiode van april 2007 tot en met maart 2008 gemiddeld 4,5%, d.w.z. ruim onder de referentiewaarde van 6,5% voor het rentecriterium. De lange rente volgde gedurende de referentieperiode globaal de dynamiek van de overeenkomstige lange rente in het eurogebied.

Het realiseren van een klimaat dat bevorderlijk is voor duurzame convergentie in Slowakije vereist onder meer de implementatie van een houdbaar en geloofwaardig begrotingsconsolidatiepad. Dit zou bijdragen tot het verminderen van het risico van door vraagfactoren veroorzaakte inflatoire druk en druk vanuit de lopende rekening, en tot het waarborgen van het begrotingshervormingsproces en de huidige positieve dynamiek van de economie. Wat betreft de structurele beleidsmaatregelen, is het van essentieel belang dat de werking van de arbeidsmarkt wordt verbeterd, die gekenmerkt wordt door aanhoudend hoge structurele werkloosheid, een kloof tussen vraag en aanbod van vaardigheden en onvoldoende arbeidsmobiliteit. Bovendien dienen loonstijgingen een afspiegeling te blijven vormen van veranderingen in de arbeidsproductiviteitsgroei, de arbeidsmarktomstandigheden en ontwikkelingen in concurrerende landen. Slowakije zal tevens de liberalisering van de economie moeten hervatten en de concurrentie in de productmarkten verder moeten versterken, in het bijzonder in de energiesector. In combinatie met een op stabiliteit gericht macro-economisch beleid dragen dergelijke maatregelen bij tot de verwezenlijking van een klimaat dat gunstig is voor duurzame prijsstabiliteit en ondersteunen zij het concurrentievermogen en de groei van de werkgelegenheid.

Op 20 juli en 24 september 2007 heeft het Slowaakse Ministerie van Financiën om advies gevraagd met betrekking tot een wetsontwerp inzake de invoering van de euro in Slowakije en wijzigingen in bepaalde wetten. In het licht van dit wetsontwerp, het ECB-Convergentieverslag van 2004 en het ECB-Advies CON/2007/43 van 19 december 2007 op verzoek van het Slowaakse Ministerie van Financiën betreffende een wetsontwerp inzake de invoering van de euro in Slowakije en wijzigingen in bepaalde wetten, heeft het Slowaakse parlement op 28 november 2007 een wet (de “Wijzigingswet”) goedgekeurd tot overeenkomstige wijziging van de Wet op Národná banka Slovenska. Enkele bepalingen in de Wijzigingswet traden op 1 januari 2008 in werking, en de resterende bepalingen zullen van kracht worden op de datum waarop de euro in Slowakije wordt ingevoerd. Tevens zij opgemerkt dat Slowakije sinds het Convergentieverslag van december 2006 zijn wetgeving heeft gewijzigd ter volledige naleving van het verbod op monetaire financiering.

***

Door het uitbrengen van het Convergentieverslag voldoet de ECB aan het in artikel 122, lid 2, juncto artikel 121, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap neergelegde vereiste om aan de Raad van de Europese Unie ten minste om de twee jaar of op verzoek van een lidstaat met een derogatie verslag uit te brengen “over de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie”.

Momenteel nemen 12 EU-lidstaten niet volledig deel aan de Economische en Monetaire Unie. Twee van deze landen, namelijk Denemarken en het Verenigd Koninkrijk, hebben een bijzondere status conform de relevante protocollen die aan het Verdrag zijn gehecht. Als gevolg daarvan hoeven voor deze twee lidstaten geen Convergentieverslagen te worden opgesteld, tenzij zij daarom verzoeken.

Het Convergentieverslag van de ECB is beschikbaar op de website van de ECB ( http://www.ecb.europa.eu) in 22 talen van de Gemeenschap.

CONTACT

Europese Centrale Bank

Directoraat-generaal Communicatie

Reproductie is alleen toegestaan met bronvermelding.

Contactpersonen voor de media