Zoekopties
Home Media Explainers Onderzoek & publicaties Statistieken Monetair beleid De euro Betalingsverkeer & markten Werken bij de ECB
Suggesties
Sorteren op

Voorwoord

2016 is in vele opzichten een moeilijk jaar geweest, maar werd ook gekenmerkt door tekenen van vooruitgang. Hoewel het jaar begon in een klimaat van economische onzekerheid, had de economie aan het einde ervan de meest vaste grond onder de voeten sinds de crisis.

Maar naarmate de economische onzekerheid afnam, nam de politieke onzekerheid juist toe. We werden geconfronteerd met een reeks geopolitieke gebeurtenissen die ons beleidslandschap voor vele jaren zullen bepalen. Het Jaarverslag van dit jaar beschrijft hoe de ECB op deze woelige wateren koers heeft gehouden.

2016 begon met de vrees voor een nieuwe mondiale vertraging, een vrees die tot uiting kwam in aanzienlijke volatiliteit op de financiële markten. Het gevaar bestond dat de terugkeer van de inflatie naar onze doelstelling verder zou worden vertraagd, en omdat de inflatie al zeer laag was, was het risico van deflatie aanzienlijk. Net als in 2015 bleef de Raad van Bestuur vastbesloten gebruik te maken van alle binnen zijn mandaat ter beschikking staande instrumenten om zijn doelstelling te verwezenlijken.

En dus voerden wij in maart een reeks nieuwe maatregelen in om onze monetaire stimulering uit te breiden: wij verlaagden onze belangrijkste beleidsrentes verder, verhoogden het programma voor de aankoop van activa van € 60 miljard naar € 80 miljard per maand, kochten voor de eerste keer bedrijfsobligaties aan en wij gingen van start met nieuwe gerichte langerlopende herfinancieringstransacties.

Zoals wij in dit Jaarverslag beschrijven, zijn deze maatregelen zeer effectief gebleken voor het verruimen van de financieringscondities, het in stand houden van het herstel en, uiteindelijk, voor het ondersteunen van een geleidelijke aanpassing van de inflatie in de richting van een niveau dat dichter in de buurt ligt van onze doelstelling.

Daar ons beleid effect sorteerde, werd het programma voor de aankoop van activa in december met negen maanden verlengd om te zorgen voor langduriger ondersteuning van de financieringscondities en voor een duurzame terugkeer van de inflatie in de richting van, maar onder 2%. Het volume van de aankopen werd echter teruggebracht naar zijn oorspronkelijke niveau van € 60 miljard per maand. Dit weerspiegelde het succes van onze maatregelen eerder in het jaar: een groeiend vertrouwen in de economie van het eurogebied en een afnemend deflatierisico.

Maar naast deze positieve effecten heeft het monetair beleid ook bijeffecten, zoals altijd. In 2016 kregen deze bijeffecten vaak de meeste aandacht. In het Jaarverslag van dit jaar gaan wij dan ook in op enkele van de vragen en zorgen over de onbedoelde gevolgen van onze maatregelen.

Een van deze gevolgen heeft te maken met de verdelingseffecten van onze maatregelen, met name in termen van ongelijkheid. Wij laten zien dat het monetair beleid op middellange termijn positieve herverdelingseffecten heeft doordat het de werkloosheid terugdringt, wat het meest ten goede komt aan armere huishoudens. Immers, mensen een baan bezorgen is een van de meest effectieve manieren om de ongelijkheid te verminderen.

Een andere reden tot zorg is de winstgevendheid van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Wij bespreken hoe financiële instellingen geraakt zijn door en gereageerd hebben op het klimaat van lage rentetarieven. Wij laten zien dat het aanpassingsvermogen van banken afhangt van hun specifieke bedrijfsmodellen.

Het Jaarverslag gaat daarnaast in op een aantal andere uitdagingen voor de financiële sector in 2016. Wij kijken daarbij met name naar het probleem van niet-renderende leningen, wat er gedaan moet worden om daar een oplossing voor te vinden en naar de belemmeringen die daarbij nog bestaan. Wij hebben tevens een speciale publicatie over nieuwe technologie en innovatie in de sector, hoe deze de structuur en werking van de sector zouden kunnen beïnvloeden en wat dat betekent voor toezichthouders en regelgevers.

Maar een terugblik op 2016 zou niet compleet zijn zonder in te gaan op de politieke aardverschuivingen van het jaar, niet in het minst het besluit van het Verenigd Koninkrijk om de Europese Unie te verlaten. In het Jaarverslag wordt dan ook een beoordeling gegeven van de brexit vanuit ECB-perspectief. Wij benadrukken daarbij bovenal hoe belangrijk het is de integriteit van de gemeenschappelijke markt te behouden en de homogeniteit van de regelgeving en de handhaving daarvan te bevorderen.

De politieke onzekerheid zal naar alle waarschijnlijkheid tot in 2017 voortduren. Maar wij blijven vol vertrouwen dat het economisch herstel, ondersteund door ons monetair beleid, zal aanhouden. De ECB heeft een duidelijk mandaat voor haar acties: het handhaven van prijsstabiliteit. Dit heeft ons op succesvolle wijze door 2016 geloodst – en zal dat ook in het komende jaar blijven doen.

Frankfurt am Main, april 2017

Mario Draghi

President

De economie van het eurogebied, het monetair beleid van de ECB en de Europese financiële sector in 2016

De economie van het eurogebied

Mondiaal macro-economisch klimaat

In 2016 had de economie van het eurogebied met een veeleisende externe omgeving te maken. De economische groei van zowel de ontwikkelde als de opkomende markteconomieën was historisch gezien bescheiden en er deden zich perioden van verhoogde onzekerheid en kortstondige versterkte volatiliteit op financiële markten voor, met name na het referendum in het Verenigd Koninkrijk over het EU-lidmaatschap in juni en de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten in november. De wereldwijde inflatie bleef gematigd door het geleidelijk afnemende effect van eerdere olieprijsdalingen en aanhoudende wereldwijde overvloedige overcapaciteit.

Mondiale economische groei blijft bescheiden

De wereldeconomie zette het geleidelijke herstel in 2016 voort, zij het in een iets lager tempo dan in het voorgaande jaar als gevolg van een vertraging bij ontwikkelde economieën. De economische bedrijvigheid won pas in de tweede helft van het jaar aan kracht, met name in opkomende markteconomieën. Over het geheel genomen bleef de mondiale bbp-groei onder het tempo van voor de crisis (zie Grafiek 1).

2016 werd gekenmerkt door enkele belangrijke politieke gebeurtenissen die een domper op de mondiale economische vooruitzichten zetten. In juni 2016 zorgde de uitslag van het referendum in het Verenigd Koninkrijk voor onzekerheid omtrent de economische vooruitzichten voor het land, maar het directe financiële en economische effect bleek van korte duur en bescheiden. Later dat jaar leidde de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen tot een verschuiving in de verwachtingen ten aanzien van het toekomstige beleid, wat opnieuw in verhoogde beleidsonzekerheid resulteerde.

Grafiek 1

Voornaamste ontwikkelingen in een aantal landen

(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens; maandgegevens)

Bronnen: Eurostat en nationale gegevens.
Toelichting: De bbp-cijfers zijn gecorrigeerd voor seizoenseffecten. HICP voor het eurogebied en het Verenigd Koninkrijk; CPI voor de Verenigde Staten, China en Japan.

De ontwikkelde economieën bleven groeien, zij het in een lager tempo dan in het voorgaande jaar. Daarbij ondervond de economische bedrijvigheid steun van aanhoudend soepele financieringsvoorwaarden en aantrekkende arbeidsmarkten. Ook in de opkomende markteconomieën was de groei over het jaar als geheel gematigd, waarbij de vooruitzichten in de tweede helft van het jaar aanzienlijk verbeterden. Een tweetal factoren speelden hierbij vooral een rol: de voortgaande geleidelijke groeivertraging van de Chinese economie en de steeds verdere afname van de diepe recessie in belangrijke grondstoffenexporterende economieën. De groei bleef niettemin beperkt, onder invloed van geopolitieke spanningen, buitensporige hefboomwerking, kwetsbaarheid voor omkering van kapitaalstromen en, in het geval van grondstoffenuitvoerders, trage aanpassingen aan lagere inkomsten.

De groei van de wereldhandel was in 2016 zwak, waarbij het volume van de wereldinvoer slechts met 1,7% op jaarbasis groeide, tegen 2,1% in het voorgaande jaar. Er zijn aanwijzingen dat bepaalde structurele ontwikkelingen die de handel in het verleden nog stimuleerden, zoals dalende transportkosten, liberalisering van de handel, toename van mondiale waardeketens en financiële verdieping, de handel op middellange termijn niet langer in dezelfde mate zullen schragen. Het is dan ook niet erg waarschijnlijk dat de wereldhandel in de voorzienbare toekomst sneller groeit dan de mondiale economische bedrijvigheid.

De mondiale financieringsvoorwaarden bleven het gehele jaar gunstig. De centrale banken in de belangrijke ontwikkelde economieën handhaafden hun accommoderende beleidskoers, waarbij de Bank of England, de Bank of Japan en de ECB hun expansieve monetaire beleid voortzetten. De Federal Reserve heeft haar monetaire normaliseringsplannen hervat door in december 2016 de federal funds rate-doelmarge met 25 basispunten te verhogen. Ondanks perioden van verhoogde onzekerheid als gevolg van politieke gebeurtenissen toonden de financiële markten zich over het geheel genomen veerkrachtig. Tegen het einde van het jaar vertoonden de rendementen op Amerikaanse langlopende obligaties een duidelijke stijging. Onduidelijk is nog of in deze stijging hogere groei- en inflatieverwachtingen tot uitdrukking komen of een uitschieter in de termijnpremies op Amerikaanse langlopende obligaties. De meeste opkomende markten profiteerden tot de Amerikaanse verkiezingen in november van de verbeterde externe financieringsvoorwaarden. Daarna kwam de eerdere toename van kapitaalstromen richting opkomende markteconomieën tot stilstand, waarbij de rendementsecarts op overheidsobligaties toenamen en de druk op de valuta's in een aantal landen steeg.

Overvloedige overcapaciteit bleef de wereldinflatie drukken

In 2016 bleef de wereldinflatie invloed ondervinden van lage olieprijzen en aanhoudend overvloedige overcapaciteit (zie Grafiek 2). De totale twaalfmaandsinflatie in de OESO-landen trok geleidelijk aan tegen het eind van het jaar en beliep 1,1% in 2016 als geheel, tegen 0,6% in 2015. De twaalfmaands-OESO-kerninflatie (met uitzondering van voedingsmiddelen en energie) nam iets toe tot 1,8% (zie Grafiek 1).

Grafiek 2

Grondstoffenprijzen

(daggegevens)

Bronnen: Bloomberg en Hamburgisches WeltWirtschaftsInstitut.

De olieprijzen herstelden zich van het dieptepunt van USD 33 per vat eind januari 2016 tot USD 55 per vat eind december. Doordat Amerikaanse oliemaatschappijen hun investeringen beperkten en het aantal verstoringen in het mondiale olieaanbod in het eerste halfjaar plotseling toenam, stegen de prijzen.[1] Tegen het einde van het jaar werden de olieprijzen in aanzienlijke mate beïnvloed door de aanbodstrategie van de OPEC. Na het besluit van 30 november om in de eerste helft van 2017 onder de OPEC-lidstaten een productieverlaging van 1,2 miljoen vaten per dag af te dwingen, steeg de prijs van ruwe Brent-olie. De opwaartse beweging ondervond verdere steun van een overeenkomst op 10 december tussen de OPEC en enkele niet-OPEC-producenten over een verdere vermindering van 0,6 miljoen vaten per dag.

In 2016 herstelden de grondstoffenprijzen exclusief olie zich; in de sectoren voedingsmiddelen en metalen vertoonden de noteringen echter een tegenovergestelde dynamiek. In het eerste gedeelte van het jaar stegen de prijzen van landbouwgrondstoffen als gevolg van met het weer samenhangende factoren, om gedurende de zomer terug te vallen als gevolg van overvloedige graanoogsten. De prijzen van metalen bleven in het eerste gedeelte van het jaar laag, doordat China milieubeleid aankondigde waarmee het gebruik van metalen wordt beperkt. Vervolgens trad een gedeeltelijk prijsherstel op naarmate de vraagverwachting verbeterde in verband met mogelijke nieuwe investeringen in infrastructuur in China en de Verenigde Staten.

Over het geheel genomen zorgden geleidelijk sluitende output gaps, de bescheiden daling van de overvloedige overcapaciteit in diverse opkomende markteconomieën en naijleffecten van eerdere prijsdalingen van olie en andere grondstoffen in de tweede helft van 2016 voor een lichte opwaartse druk op de mondiale inflatie.

De groei heeft zich in alle belangrijke economieën doorgezet

In de Verenigde Staten nam de economische bedrijvigheid in 2016 af. Nadat het reële bbp in de eerste jaarhelft slechts bescheiden toenam, vertoonde de groei in de tweede helft van 2016 een herstel. De groei werd hoofdzakelijk aangewakkerd door consumptieve bestedingen, werkgelegenheidsgroei en de verbeterde balanspositie van huishoudens. De belemmeringen veroorzaakt door voorraadaanpassingen en dalende energie-investeringen die in de eerste helft van het jaar de groei nog drukten, verminderden tegen het einde van het jaar, wat mede zorgde voor groeiende bedrijvigheid. Over het geheel genomen daalde de bbp-groei van 2,6% in 2015 tot 1,6% in 2016. De onderliggende ontwikkelingen op de arbeidsmarkt bleven stabiel, waarbij het werkloosheidspercentage verder daalde tot 4,7% en de loongroei aan het eind van het jaar opleefde. De inflatie bleef ruimschoots onder de doelstelling van het Federal Open Market Committee (FOMC). Over het geheel genomen kwam de jaarlijkse CPI-inflatie in 2016 uit op 2,1%, terwijl de CPI-kerninflatie (met uitzondering van voedingsmiddelen en energie) toenam tot 2,2%.

Het monetair beleid bleef in 2016 uiterst accommoderend. In december besloot het FOMC tot de door de financiële markten algemeen verwachte maatregel om de federal funds rate-doelmarge met 25 basispunten te verhogen tot 0,5-0,75%. De begrotingsbeleidskoers was in het verslagjaar 2016 licht expansief, waarbij het begrotingstekort als gevolg van hogere uitgaven in verband met de kosten van de gezondheidszorg en hogere nettorentebetalingen licht toenam tot 3,2% van het bbp.

Japan heeft in 2016 een stevige groei doorgemaakt, geholpen door accommoderend monetair en begrotingsbeleid, ruimere financiële voorwaarden en het aantrekken van de arbeidsmarkt. Gemiddeld vertraagde de groei van het reële bbp licht van 1,2% in 2015 tot 1% in 2016. Het werkloosheidcijfer nam af tot 3,1%, maar de loongroei bleef gematigd. De twaalfmaandsconsumptieprijsinflatie (CPI) belandde in 2016 in het rood, op -0,1%, voornamelijk als gevolg van dalende mondiale grondstoffenprijzen en de sterkere yen. De maatstaf van de kerninflatie waar de Bank of Japan de voorkeur aan geeft – de CPI met uitzondering van verse voedingsmiddelen en energie – daalde iets ten opzichte van het voorgaande jaar en kwam in 2016 uit op 0,6%. De Bank of Japan begon in september met kwantitatieve en kwalitatieve monetaire verruiming in combinatie met beheersing van de rentetermijnstructuur. Verder heeft de bank zich gecommitteerd aan een verruiming van de monetaire basis totdat het waargenomen inflatiecijfer boven haar doelstelling van prijsstabiliteit ligt en daar duurzaam blijft.

In het Verenigd Koninkrijk bleef de economie krachtig ondanks onzekerheid omtrent de uitslag van het referendum over het EU-lidmaatschap. In 2016 is het reële bbp volgens voorlopige ramingen met 2,0% toegenomen, vooral dankzij krachtige particuliere consumptie.[2] Op de financiële markten was een sterke depreciatie van het Britse pond de opmerkelijkste reactie op de uitkomst van het referendum. De inflatie herstelde zich vanaf een zeer laag niveau. Het monetaire beleid bleef gedurende 2016 accommoderend. In augustus verlaagde het Monetary Policy Committee van de Bank of England de voornaamste beleidsrente met 25 basispunten tot 0,25%, terwijl zij het activa-aankoopprogramma uitbreidde en een Term Funding Scheme startte om de doorwerking van de rente naar de economie te stimuleren. In november kondigde de regering een nieuw begrotingsmandaat en gerichte beleidsmaatregelen aan, met name waar het de woningbouw en investeringen in infrastructuur betreft, om zo de economie tijdens de overgangsfase te ondersteunen.

In China stabiliseerde de groei zich in 2016, geschraagd door forse consumptieve bestedingen en uitgaven voor infrastructuur. De jaar-op-jaargroei van het bbp bedroeg 6,7% in 2016, vergeleken met 6,9% in het voorgaande jaar. De investeringen in de verwerkende industrie bleven zwak, maar de vastgoedinvesteringen veerden licht op. De invoervraag herstelde zich van het dieptepunt van 2015, maar bleef lager dan voorheen. De betrekkelijk gematigde buitenlandse vraag drukte de uitvoer, wat via de verwerkende handel een nadelige invloed op de invoer had. De twaalfmaandsconsumptieprijsinflatie steeg tot 2%, terwijl de twaalfmaandsproducentenprijsinflatie, die sinds maart 2012 negatief was geweest, toenam tot -1,4%.

De effectieve wisselkoers van de euro bleef in grote lijnen stabiel

In 2016 was de wisselkoers van de euro over het geheel genomen stabiel in nominaal-effectieve termen (zie Grafiek 3). Bilateraal beschouwd, bewoog de euro wel ten opzichte van enkele andere belangrijke valuta's. Ten opzichte van de Amerikaanse dollar was de euro gedurende het grootste gedeelte van 2016 bij grotendeels ongewijzigde rendementen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan opvallend stabiel, maar tegen het einde van het jaar daalde de wisselkoers. De verzwakking van de euro ten opzichte van de Japanse yen werd gedeeltelijk gecompenseerd door een appreciatie ten opzichte van het Britse pond.

Grafiek 3

Wisselkoers van de euro

(daggegevens)

Bron: ECB.
Toelichting: Nominale effectieve wisselkoers ten opzichte van 38 belangrijke handelspartners.

De Deense kroon is momenteel de enige munt in het Europees Wisselkoersarrangement II (ERM II). De Deense kroon bleef dicht bij de spilkoers binnen het ERM II. Danmarks Nationalbank heeft de beleidsrente in januari 2016 verhoogd en in 2016 per saldo met Deense kronen buitenlandse valuta's aangekocht. Česká národní banka bleef buitenlandse valuta's aankopen, conform haar inzet om in de valutamarkten te interveniëren om zo te voorkomen dat de Tsjechische kroon tot boven een bepaald niveau zou appreciëren. Ook Hrvatska narodna banka bleef in het kader van haar regime van gecontroleerd zwevende wisselkoersen interventies op de valutamarkten uitvoeren. De Bulgaarse lev bleef gekoppeld aan de euro. De euro bleef ook ten opzichte van de Zwitserse frank ruwweg stabiel, evenals ten opzichte van de Hongaarse forint en de Roemeense leu, en apprecieerde tegenover de Zweedse kroon en in mindere mate ten opzichte van de Poolse zloty.

Financiële ontwikkelingen

De financiële markten in het eurogebied bleven in 2016 grotendeels gedreven worden door verdere monetairbeleidsverruimingen van de ECB. Deze droegen bij aan een geleidelijke afname van de rendementen op overheidsobligaties in het eurogebied in de eerste drie kwartalen van het jaar, maar onder invloed van mondiale factoren herwonnen deze gedeeltelijk het eerder in 2016 verloren terrein. De geldmarkttarieven en de kosten van externe financiering voor niet-financiële ondernemingen daalden verder tot een historische dieptepunt. Daarbij zagen niet-financiële ondernemingen en huishoudens hun financieringsvoorwaarden verder verbeteren.

Geldmarktrente in het eurogebied daalt

De geldmarkttarieven bleven in 2016 dalen, vooral onder invloed van verdere monetairbeleidsverruiming door de ECB.

In Paragraaf 2.1 worden de verruimingsmaatregelen nader beschreven. De verlaging van de rente op de depositofaciliteit werkte snel en volledig door op de EONIA, die vervolgens stabiel bleef op circa -35 basispunten (zie Grafiek 4). Overeenkomstig het historische patroon steeg de EONIA tijdelijk tegen de maandultimo's, maar deze stijgingen waren minder uitgesproken dan die van begin 2015 voordat met de implementatie van het programma voor de aankoop van activa (asset purchase programme – APP) de overliquiditeit sterk toenam.

Grafiek 4

Geldmarktrente en liquiditeitsoverschotten

(EUR miljard; procenten per jaar; daggegevens)

Bronnen: ECB en Bloomberg.
Toelichting: De meest recente waarnemingen betreffen 30 december 2016.

De drie- en zesmaands EURIBOR zakten nog dieper onder nul. De daling van de EURIBOR-tarieven volgde op de verdere verruiming van het monetair beleid, waarbij de opwaartse trend van de liquiditeitsoverschotten voor wat extra opwaartse druk zorgde. De toename van de liquiditeitsoverschotten met ruim € 500 miljard gedurende het gehele jaar werd voornamelijk veroorzaakt door de aankopen onder het APP en – in mindere mate – door de nieuwe reeks gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations - TLTRO-II). Aan het einde van het jaar was de overliquiditeit opgelopen tot € 1.200 miljard (zie Grafiek 4).

Op de gedekte geldmarkt bleven ook de tarieven voor repotransacties dalen, onder invloed van de verlaging van de basisrentetarieven door de ECB, ruime liquiditeitsverhoudingen en een zoektocht naar hoogwaardig onderpand. Het repotarief voor onderpand uitgegeven door sommige landen in het eurogebied bedroeg minder dan de rente op de depositofaciliteit, wat een indicatie vormt van de vraag naar zeer liquide onderpand.

De termijnrentes op de geldmarkt in het eurogebied waren eind juni, na het Britse referendum over het lidmaatschap van de EU, over hun dieptepunt heen tegen de achtergrond van gestegen marktverwachtingen ten aanzien van verdere monetairbeleidsverruiming door de ECB. Tegen het einde van het jaar deed zich echter een omslag voor in de termijnrentes, toen de marktverwachtingen ten aanzien van verdere beleidsrenteverlagingen waren afgenomen en de EONIA-termijncurve steiler was geworden. Deze versteiling vormde, samen met een toename van de rendementen op overheidsobligaties in het eurogebied, een afspiegeling van de ontwikkeling van de rendementen op langerlopende obligaties wereldwijd, die in de Verenigde Staten het meest uitgesproken was.

Rendementen op overheidsobligaties in het eurogebied lopen op tegen het einde van het jaar

De rendementen op overheidsobligaties in het eurogebied waren over het geheel genomen in 2016 lager dan in 2015, waarin de aanhoudende steun van de aankopen door de ECB van overheidsobligaties in het eurogebied en andere monetairbeleidsmaatregelen tot uitdrukking kwam. In zowel het eurogebied als de Verenigde Staten ondervonden de rendementen als gevolg van mondiale ontwikkelingen een aanzienlijke correctie (zie Grafiek 5). De toegenomen onzekerheid omtrent de mondiale groeivooruitzichten aan het begin van het jaar leidde tot een sterke daling van de risicovrije rente. De uitslag van het Britse referendum drukte de rendementen nog verder, voordat optimistischere mondiale vooruitzichten en de uitslag van de Amerikaanse presidentsverkiezingen de rendementen in zowel het eurogebied als de Verenigde Staten deed toenemen. In totaal daalde het bbp-gewogen gemiddelde van de rendementen op tienjaars overheidsobligaties in het eurogebied in 2016 met ongeveer 30 basispunten, waardoor dit aan het einde van het jaar circa 0,9% bedroeg. De rendementsecarts op overheidsobligaties tussen de landen van het eurogebied ontwikkelden zich relatief gematigd, maar de ontwikkelingen vertoonden enige heterogeniteit tussen de verschillende landen.

Grafiek 5

Rendementen op tienjaars overheidsobligaties

(procenten per jaar; daggegevens)

Bronnen: Bloomberg, Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De gegevens voor het eurogebied betreffen het tienjaars bbp-gewogen gemiddelde van de rendementen op overheidsobligaties. De meest recente waarneming betreft 30 december 2016.

Aandelenkoersen in het eurogebied na tijdelijke dalingen vrijwel ongewijzigd

Het jaar 2016 begon met een aanzienlijke neergang van de wereldwijde aandelenmarkten toen ontwikkelingen in China tot bezorgdheid omtrent de mondiale groei leidden (zie Grafiek 6). Nadat de ongerustheid was afgenomen, keerden de aandelenmarkten rond april terug tot de niveaus van begin 2016. Een soortgelijk patroon was te zien in de periode rond het Britse referendum, waarbij de sterke daling in de dagen na het referendum in de daaropvolgende maanden ongedaan werd gemaakt. In de tweede jaarhelft vertoonde de aandelenmarkt in het eurogebied als gevolg van verbeterde vooruitzichten een duidelijke stijging. Ondanks de betrekkelijk grote schommelingen gedurende het jaar bleef de aandelenmarkt in het eurogebied in grote lijnen gelijk, waarbij de ruime EURO STOXX-index met circa 1% steeg. De lichte stijging van de totale index verhult echter een daling van de bankaandelen, die onder andere te lijden hadden van het aantal niet-renderende leningen en de lage winstgevendheid van de banken.

Grafiek 6

Beursindices in het eurogebied en in de Verenigde Staten

(index: 1 januari 2016 = 100; daggegevens)

Bron: Thomson Reuters.
Toelichting: Voor het eurogebied wordt de EURO STOXX-index getoond en voor de Verenigde Staten de S&P 500. De indices zijn genormaliseerd op 100 per 1 januari 2016. De meest recente waarneming betreft 30 december 2016.

In de Verenigde Staten vertoonden de aandelen over het gehele jaar een vergelijkbaar patroon. Deze presteerden echter over het geheel genomen beter en lieten over 2016 een stijging van bijna 10% optekenen. In december 2016 bereikten de belangrijke aandelenindices in de Verenigde Staten een nieuwe recordhoogte.

Niet-financiële ondernemingen profiteren van lagere kosten van externe financiering

De in 2016 genomen monetairbeleidsmaatregelen werkten ook door in de totale nominale kosten van de externe financiering van niet-financiële ondernemingen, die in de zomer van 2016 een laagterecord bereikten (zie Grafiek 7). Met name de negatieve rente op de depositofaciliteit en de in maart aangekondigde nieuwe TLTRO-II-transacties droegen bij aan een verdere verlaging van de kosten van bankleningen voor niet-financiële ondernemingen. De invoering van aankopen van hoogwaardige ('investment grade') in euro luidende obligaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde niet-bancaire ondernemingen, naast de andere elementen van het APP, zorgde ervoor dat de kosten van schuldfinanciering via de markt daalden tot ver onder het niveau van het voorgaande jaar en tevens onder de bancaire debetrentes. De risicopremie op aandelen bleef echter hoog, waardoor de kosten van het eigen vermogen in 2016 slechts marginaal daalden. De hoge mate van monetairbeleidsverruiming droeg bij aan een verlaging van de kosten van externe financiering en een vermindering van de heterogeniteit tussen de landen in het eurogebied en tussen ondernemingen van verschillende omvang.

Grafiek 7

Totale nominale kosten van de externe financiering van niet-financiële ondernemingen in het eurogebied

(procenten per jaar; driemaands voortschrijdende gemiddelden)

Bronnen: ECB, Merrill Lynch, Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De totale financieringskosten voor niet-financiële ondernemingen worden berekend als een gewogen gemiddelde van de kosten van bankleningen, de kosten van schuldfinanciering via de markt en de kosten van aandelen, op grond van hun respectieve uitstaande bedragen die zijn afgeleid uit de rekeningen van het eurogebied. De kosten van het eigen vermogen worden gemeten aan de hand van een uit drie fasen bestaand dividendverdisconteringsmodel waarin informatie wordt gebruikt uit de niet-financiële beursindex van Datastream. De meest recente waarneming betreft december 2016.

Externe financieringsstromen stabiliseerden in 2016

In de eerste drie kwartalen van 2016 bleven de externe financieringsstromen van niet-financiële ondernemingen gelijk, dicht bij het gemiddelde niveau van 2015 (zie Grafiek 8). Op langere termijn bezien, ondervindt het herstel van de externe financieringsstromen van niet-financiële ondernemingen van het dieptepunt dat in het eerste kwartaal van 2014 werd bereikt nog steeds steun van: (i) de verdere afname van de financieringskosten; (ii) een versoepeling van kredietbeperkingen; (iii) een aanhoudende stijging van de economische bedrijvigheid; en (iv) een toename van de fusie- en overnameactiviteiten. Daarnaast heeft het accommoderende monetaire beleid van de ECB bijgedragen aan de gunstige omstandigheden voor de toegang van niet-financiële ondernemingen tot marktgebaseerde financiering. Met name de uitbreiding van het APP met bedrijfsobligaties in juni 2016 verleende steun aan de uitgifte van schuldpapier. Onder invloed van verbeterde kredietvoorwaarden[3] en lagere rentetarieven steeg het beroep van niet-financiële ondernemingen op bancaire financiering licht, terwijl leningen van niet-MFI's en van de rest van de wereld gedurende het jaar aanzienlijk afnamen. Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen bleven de grootste component van de externe financieringsstromen van niet-financiële ondernemingen, gesteund door hoge ingehouden winsten. De uitgifte van beursgenoteerde aandelen werd beperkt door de betrekkelijk hoge kosten van aandelen. Bovendien zorgde de algehele verbetering van de toegang tot externe financiering door niet-financiële ondernemingen voor minder dynamiek bij de handelskredieten en intragroepsleningen.

Grafiek 8

Netto externe financieringsstromen naar niet-financiële ondernemingen in het eurogebied

(stromen op jaarbasis; EUR miljard)

Bronnen: Eurostat en ECB.
Toelichting: "Overige leningen" omvat leningen van niet-MFI’s (overige financiële intermediairs, verzekeringsondernemingen en pensioenfondsen) en van de rest van de wereld. MFI-leningen en leningen van niet-MFI’s zijn gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties. "Overige" is het verschil tussen het totaal en de in de grafiek genoemde instrumenten. Hierin zijn intragroepsleningen en handelskredieten begrepen. De meest recente waarneming betreft het derde kwartaal van 2016.

Toename nettovermogen huishoudens versnelt

In de eerste drie kwartalen van 2016 bleef de netto-vermogensgroei van huishoudens versnellen (zie Grafiek 9). Daarbij zorgde met name de voortdurende stijging van de huizenprijzen voor aanzienlijke vermogenswinsten op door huishoudens aangehouden vastgoed. De koersstijging van aandelen in 2016 leidde tot winsten op door huishoudens aangehouden financiële activa en droeg bij aan de groei van het nettovermogen.

Grafiek 9

Wijziging in het nettovermogen van huishoudens

(stromen op jaarbasis; percentage van het bruto besteedbaar inkomen)

Bronnen: Eurostat en ECB.
Toelichting: Gegevens over niet-financiële activa zijn ramingen van de ECB. De meest recente waarneming betreft het derde kwartaal van 2016.

1) Deze post omvat het nettosparen, de netto ontvangen vermogensoverdrachten en de afwijking tussen niet-financiële en financiële rekeningen.
2) Vooral winsten en verliezen op aangehouden aandelen en andere deelnemingen.
3) Vooral winsten en verliezen op aangehouden vastgoed (inclusief grond).

De kredietkosten van huishoudens daalden tot een historisch dieptepunt, maar bleven per land en looptijd verschillen. De kosten van langlopende leningen daalden bovendien sterker dan die van kortlopende leningen. Het herstel van de kredietopneming bij banken door de sector huishoudens zette in 2016 door.

Kader 1 Het effect van de lage rentestand op de banksector en de financiële stabiliteit

De lage rentestand die geheel 2016 te zien was, was toe te schrijven aan zowel mondiale factoren als factoren specifiek voor het eurogebied. Sommige van deze factoren hadden een langetermijnkarakter en waren gerelateerd aan structurele verschuivingen, zoals voortgaande demografische ontwikkelingen en lagere productiviteitsgroei, terwijl andere te maken hadden met schuldafbouw na de financiële crisis, het overschot aan geplande besparingen tegenover geplande investeringen en consumptieve uitgaven. Het accommoderende monetaire beleid van de ECB, met als belangrijkste doel het beschermen van de prijsstabiliteit, speelde hier onder meer een rol. Het monetaire beleid van de ECB wil prijsstabiliteit garanderen door steun te bieden aan de nominale groei in het eurogebied, wat uiteindelijk moet leiden tot oplopende rentetarieven naarmate het economische herstel vastere vormen aanneemt.

De enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied laat zien dat het programma voor de aankoop van activa van de ECB, gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations – TLTRO's) en de negatieve depositorente hebben bijgedragen aan verbeterde kredietvoorwaarden in 2016, waardoor de kredietverstrekking aantrok.[4] Naast deze positieve ontwikkelingen veroorzaakte de lage renteomgeving druk op financiële instellingen.[5] Samen met het Europees Comité voor Systeemrisico's heeft de ECB risico's in kaart gebracht voor banken, verzekeringsmaatschappijen en pensioenfondsen met betrekking tot de houdbaarheid van hun bedrijfsmodellen en risicoprofiel. Een aantal van deze risico's zal wellicht moeten worden beperkt door specifieke macro- en microprudentiële maatregelen.[6]

Zeker als deze gepaard gaat met zwakke economische groei kan een langdurige lage rentestand een negatief effect hebben op de winstgevendheid en solvabiliteit van instellingen die gegarandeerde opbrengsten over een lange termijn bieden. De lage rente kan eveneens het bestaansrecht in gevaar brengen van traditionele producten met gegarandeerde opbrengst die niet alleen door banken maar ook door verzekeraars en pensioenfondsen worden aangeboden. Er zijn tekenen dat de verzekerings- en pensioensector al overstapt van gegarandeerd rendement naar beleggingsgebonden bedrijfsmodellen, om zo de langetermijnverplichtingen naar beneden te brengen. Hierdoor biedt de financiële sector minder rendementsgaranties op de lange termijn. Daar komt bij dat de lage rentestand ook kan bijdragen aan een daling van de nettorentebaten van banken, vooral door de neerwaartse druk op de nettorentemarges omdat de depositorente mogelijk wordt beperkt door een effectieve ondergrens en daarmee de winstgevendheid drukt. Hoewel nettorentebaten de belangrijkste bron van inkomsten zijn voor het merendeel van de banken wordt de winstgevendheid van een bank ook bepaald door andere factoren, waaronder provisiebaten en de relatieve kostenefficiëntie binnen de bankensector.

Om hun winstmarges te herstellen, boren financiële instellingen alternatieve inkomstenbronnen aan en passen zij hun bedrijfsmodellen langzamerhand aan. De provisiebaten als onderdeel van de totale baten zijn lager voor in kredietverlening gespecialiseerde banken en hoger voor banken die bewaardiensten aanbieden.[7] Er zijn tekenen dat banken activiteiten gaan ontplooien die gericht zijn op het verhogen van hun provisiebaten. Voor kredietverleners zijn baten uit aflossingen van hypotheken en het oversluiten van hypotheken de afgelopen jaren een belangrijke bron van inkomsten geworden. Kredietnemers hebben geprofiteerd van de langzaam dalende lange rente, vooral in landen waar hypotheken met vaste rente de boventoon voeren. De baten uit vervroegde aflossingen en het oversluiten van hypotheken zullen in de toekomst waarschijnlijk een kleinere rol gaan spelen, aangezien ze slechts eenmalig worden genoten. Banken zullen dan ook hun bedrijfsmodellen en kostenefficiëntie verder moeten aanpassen om winstgevend te blijven. Banken overwegen inderdaad kostenbesparende maatregelen zoals herstructureringen, ontslaan van personeel, sluiting van filialen en digitalisering van processen, maar niet alle landen en instellingen maken evenveel voortgang met de verbetering van de kostenefficiëntie.[8]

Door de afkalvende rentebaten bij de lage rentestand en de beperkte voortgang bij het verhogen van de winstgevendheid neemt de mogelijkheid toe dat financiële instellingen op grote schaal risico's aangaan, vooral die instellingen waar nettorentebaten in het verleden een groot deel van hun inkomsten uitmaakten. Beleggingen in risicovollere vermogenscategorieën of activa met langere looptijden kunnen het risico op grotere blootstelling aan illiquide financiële instrumenten met zich meebrengen, waardoor instellingen worden geconfronteerd met verhoogd herwaarderings- en besmettingsrisico.

In haar rol van bankentoezichthouder en macroprudentiële autoriteit volgt de ECB de hervorming van de bedrijfsmodellen bij financiële instellingen op de voet om de financiële stabiliteit te waarborgen in de landen die onder Europees bankentoezicht vallen. Tegen deze achtergrond kan de ECB toezichtsmaatregelen nemen en macroprudentieel beleid voor de bankensector invoeren ter bewaking van de financiële stabiliteit. Financiële stabiliteit en het beheersen van systeemrisico's blijft een belangrijke voorwaarde om het economische herstel vaste voet te geven.

Breed gedragen herstel

Het door de binnenlandse vraag gedreven conjunctuurherstel in het eurogebied dat begin 2013 was ingezet, heeft zich in 2016 voortgezet. Wanneer de factoren die de economische bedrijvigheid aanwakkeren nader worden bekeken, blijkt de huidige groeidynamiek aan schokbestendigheid te winnen (zie Kader 2 voor meer informatie). Tegelijkertijd ondervond de economische bedrijvigheid in het eurogebied hinder van de nog steeds gematigde groei van de buitenlandse vraag bij toegenomen mondiale onzekerheid. Hierdoor kwam de gemiddelde groei op jaarbasis in 2016 uit op 1,7% (zie Grafiek 10). Dit is slechts iets lager dan de 2,0% die in 2015 werd opgetekend, een cijfer dat door bijzonder sterke bbp-groei in Ierland werd opgestuwd. De particuliere consumptie steeg ongeveer even sterk als in 2015 en werd ook in 2016 gedreven door groei van het besteedbaar inkomen, terwijl de investeringen ondanks het herstel in de bouwnijverheid wat langzamer toenamen dan in het voorgaande jaar. De overheidsconsumptie steeg in 2016 sterker en droeg daarmee positief bij aan de economische groei (zie Paragraaf 1.6 van Hoofdstuk 1). Het economisch herstel werd in de landen van het eurogebied betrekkelijk breed gedragen.

Grafiek 10

Reëel bbp in het eurogebied

(mutaties in procenten op jaarbasis; bijdragen in procentpunten op jaarbasis)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De bbp-groei voor het vierde kwartaal van 2016 betreft de voorlopige flashraming.

De economie van het eurogebied blijft groeien

De zeer ruime monetairbeleidskoers van de ECB bleef naar de reële economie doorwerken en ondersteunde de binnenlandse vraag. Verbeteringen in de winstgevendheid van bedrijven en zeer gunstige financieringsvoorwaarden bevorderden het herstel van de investeringen verder. Verder bleef de aanhoudende werkgelegenheidsgroei, die ook profiteerde van de structurele hervormingen uit het verleden, het herstel schragen. De nog steeds betrekkelijk lage olieprijs gaf de groei in 2016 een extra impuls. De schuldenlast van de overheid en de private sector, die in een aantal landen hoog bleef, en de daarmee gepaard gaande noodzaak van schuldafbouw, temperden echter wel de binnenlandse vraag. Ook de langzame voortgang van de implementatie van structurele hervormingen bleef de groei belemmeren.

De particuliere consumptie in het eurogebied nam in 2016 verder toe, met een groeitempo op jaarbasis van circa 2,0%, ruwweg gelijk aan dat van het voorgaande jaar. De voornaamste factoren achter de toename van de particuliere consumptie waren de lage olieprijs, vooral aan het begin van het jaar, en de verbetering van de arbeidsmarkt in het eurogebied en de daaruit voortvloeiende toename van het arbeidsinkomen. Daarbij droegen niet zozeer hogere lonen aan de groei van het totale nominale arbeidsinkomen in 2016 bij als wel de toename van de werkgelegenheid. De lage rente bleef de particuliere consumptie ondersteunen, doordat lenen goedkoper werd en sparen minder lonend. Bovendien heeft de lagere rente, ondanks het feit dat de nettorente-inkomens van huishoudens in het eurogebied marginaal gedaald zijn, hoofdzakelijk geleid tot een herverdeling van de middelen van nettospaarders naar nettokredietnemers, die over het algemeen een grotere consumptieneiging hebben dan nettospaarders.[9]

De monetairbeleidsmaatregelen die de ECB de afgelopen jaren heeft genomen, waaronder het in maart 2016 aangekondigde aankoopprogramma voor bedrijfsobligaties, hebben de vraag aangewakkerd en daarmee de investeringen bevorderd. Daarmee droegen de investeringen in 2016 aanmerkelijk aan de groei bij, mede dankzij verbeterde winsten, de aantrekkende vraag en stijgende capaciteitsbenutting. Bovendien hebben de monetairbeleidsmaatregelen het ondernemersvertrouwen een impuls gegeven, de nettorentelasten van bedrijven verlaagd en de financiële voorwaarden verruimd, waaronder die van het midden- en kleinbedrijf, waardoor de bedrijfsinvesteringen verder werden versterkt. Aan het herstel van de bedrijfsinvesteringen droegen met name investeringen in vervoermaterieel bij. Niettemin kunnen bepaalde factoren ook de bedrijfsinvesteringen hebben getemperd, zoals de langdurige daling van de groeiverwachtingen op lange termijn voor het eurogebied, voortgaande balansaanpassingen vanwege de hoge schuldenlast van ondernemingen en de zwakkere wereldhandel.

Ook de bouwinvesteringen vertoonden verbetering, zij het ten opzichte van een laag uitgangsniveau, naast het herstel van de huizenmarkten in het eurogebied. In dit herstel klonk een hogere vraag door, die weer werd ondersteund door groei van het reële inkomen, gunstige hypotheektarieven en kredietvoorwaarden dankzij monetairbeleidsmaatregelen, en begrotingsstimuli in sommige landen. Bovendien bleven de rendementen op alternatieve vormen van investeringen van huishoudens laag, wat de investeringen in woningen verder stimuleerde. Het herstel van de huizenmarkt deed zich breed voor in de landen van het eurogebied.

De conjuncturele dynamiek werd ook in 2016 afgeremd door de zwakke externe omgeving, die de invloed van de vertraagde effecten van de aanzienlijke depreciatie van de euro in 2014-2015 meer dan tenietdeed (zie Paragraaf 1.1 van Hoofdstuk 1). De uitvoer vanuit het eurogebied naar de Verenigde Staten, Azië (exclusief China) en opkomende markteconomieën bleef in 2016 gematigd. Tegelijkertijd weerstonden de handelspartners in Europa en China deze tegenwind en droegen zij in toenemende mate bij aan de uitvoer uit het eurogebied. De handel binnen het eurogebied trok in 2016 aan vormde daarmee een afspiegeling van de onderliggende kracht van de binnenlandse vraag.

In sectoraal opzicht werd de toename van de productie in 2016 breed gedragen (zie Grafiek 11). De totale bruto toegevoegde waarde, die in het tweede kwartaal van 2015 uitkwam boven het piekniveau van voor de crisis uit het eerste kwartaal van 2008, steeg in 2016 gemiddeld met circa 1,7%. In de industrie (met uitzondering van de bouwnijverheid) vertraagde de groei van de toegevoegde waarde in 2016 tot rond de 1,6%, terwijl de dienstensector met 1,8% groeide, iets meer dan in 2015. De toegevoegde waarde in de bouwnijverheid won tegelijkertijd aan kracht. Hoewel deze zich nog ver onder het niveau van voor de crisis bevindt, steeg zij met circa 2,0% – het hoogste groeicijfer sinds 2006. Dit vormt een bevestiging van de steeds positievere ontwikkelingen in de bouwnijverheid na de langdurige periode van krimp of trage groei die in 2008 begon.

Grafiek 11

Reële bruto toegevoegde waarde van het eurogebied naar bedrijfstak

(index: 2010-I = 100)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

De werkgelegenheid in het eurogebied blijft toenemen

De arbeidsmarkt bleef zich in 2016 verder herstellen (zie Grafiek 12). In het derde kwartaal van 2016 lag het aantal werkenden 1,2% boven het niveau van hetzelfde kwartaal van 2015 en ruim 3% boven het laatste dieptepunt in het tweede kwartaal van 2013. De werkgelegenheid lag echter nog circa 0,5% onder het piekniveau van het eerste kwartaal van 2008. Als we kijken naar de ontwikkelingen per sector, dan blijkt dat de werkgelegenheid vooral in de dienstensector steeg en in mindere mate in de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid, terwijl deze in de bouwnijverheid in grote lijnen gelijk bleef.

Grafiek 12

Arbeidsmarktindicatoren

(groei op kwartaalbasis, percentage van de beroepsbevolking; gecorrigeerd voor seizoenseffecten)

Bron: Eurostat.

In de eerste drie kwartalen van 2016 hield de stijging van het totale aantal gewerkte uren gelijke tred met die van het aantal werkenden. De jaar-op-jaar productiviteitsgroei per werkende bleef laag, met gemiddeld 0,4% per kwartaal in de eerste drie kwartalen van 2016, vergeleken met een stijging van 1,0% over geheel 2015 (die echter door de herziening van het bbp in Ierland werd opgestuwd).

De werkloosheidsgraad bleef in 2016 dalen en bedroeg in december 9,6%, het laagste niveau sinds medio 2009. De afname van de werkloosheid, die in de tweede helft van 2013 inzette, was in alle leeftijdsgroepen en zowel bij mannen als bij vrouwen te zien. Over geheel 2016 bedroeg de werkloosheidsgraad gemiddeld 10,0%, tegen gemiddeld 10,9% in 2015 en 11,6% in 2014. De bredere maatstaven voor onbenutte arbeidsmarktcapaciteit bleven echter hoog.

Kader 2 Factoren die voortgaand herstel bestendigen

De economische groei in het eurogebied zette door in 2016, ondanks mondiale onzekerheid. Het herstel van het bbp sinds het tweede kwartaal van 2013 werd voornamelijk gedreven door de groei van de particuliere consumptie. De sterke verbetering van de werkgelegenheid zorgde voor een gestage toename van het reëel besteedbaar inkomen, waardoor de consumptiegroei robuust bleef en huishoudens in staat werden gesteld om hun schulden verder af te bouwen. Deze factoren duiden op enige veerkracht in het groeitempo. De verbreding van de factoren die de economische groei in het eurogebied bevorderen, aangespoord door het zeer accommoderende monetaire beleid van de ECB, duidt eveneens op houdbaar herstel.

Bijna de helft van de cumulatieve bbp-groei voor het eurogebied sinds het tweede kwartaal van 2013 werd bijgedragen door de consumptie (zie Grafiek A, links)[10]. Tot op zekere hoogte is dit normaal omdat consumptie de grootste uitgavencomponent vertegenwoordigt (ongeveer 55% van het bbp in het eurogebied). Desondanks is dit in sterk contrast met het herstel van 2009-2011, toen slechts 11% van de cumulatieve bbp-groei kon worden toegeschreven aan consumptie (zie Grafiek A, rechts). Het huidige herstel is ook veel minder afhankelijk van de netto-uitvoer dan in de vorige opleving het geval was. Bovendien is het geleidelijker en steviger.

Grafiek A

Bijdrage aan het bbp

(cumulatieve procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

Een zeer belangrijke factor achter de houdbaarheid van het herstel is de samenstelling van de groei van het bruto besteedbaar inkomen, die tijdens de huidige conjuncturele opleving aanzienlijk verschilt van de vorige periode van aantrekkende groei tussen het derde kwartaal van 2009 en het derde kwartaal van 2011 (zie Grafiek B). Tijdens het huidige herstel wordt de groei van het besteedbaar inkomen ondersteund door relatief sterke werkgelegenheidscreatie. Tijdens de vorige periode van herstel werd de groei van het besteedbaar inkomen vrijwel geheel gedragen door loonstijgingen, terwijl de werkgelegenheid zelfs daalde. Terwijl een deel van de nominale inkomensgroei teniet wordt gedaan door inflatie is dit nu veel minder het geval dan tijdens de vorige opleving omdat dalende olieprijs sinds de tweede helft van 2014 huishoudens een meevaller heeft bezorgd in de zin van hun reële koopkracht.

Grafiek B

Bijdrage aan het reëel besteedbaar inkomen

(cumulatieve procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

Volgens de economische theorie zou de consumptie van huishoudens sterker moeten reageren op werkgelegenheidsgroei dan op reële loonstijgingen, vooral omdat werkgelegenheidsgroei meer structureel is dan loonstijging.[11] Stijgende werkgelegenheid zou daarom nu een teken kunnen zijn voor een grotere stijging van het permanente inkomen dan een vergelijkbare toename van de lonen. Dit verklaart ook ten dele waarom consumenten sterker reageren op schommelingen in de huidige werkgelegenheidsgroei dan op fluctuaties in de huidige loongroei.[12] Er zijn bovendien micro-economische aanwijzingen dat werklozen en inactieven meer geneigd zijn tot consumeren dan werkenden.[13] Omdat stijgingen in het totale arbeidsinkomen als gevolg van schommelingen in de werkgelegenheid voor een groot deel zijn geconcentreerd bij inactieven en werklozen verklaart dit ook ten dele waarom over het geheel gezien de consumptie sterker reageert op werkgelegenheidsschommelingen dan op schommelingen in de loongroei. De grotere bijdrage van de werkgelegenheid aan het reëel besteedbaar inkomen tijdens het huidige economische herstel strookt daarom met de sterkere consumptiegroei.

De lagere energieprijzen hebben tijdens het huidige economische herstel eveneens aan de robuuste consumptiegroei bijgedragen . De daling van de olieprijs sinds de tweede helft van 2014 heeft huishoudens een meevaller bezorgd voor hun reële koopkracht die weer heeft bijgedragen aan zowel gestage consumptiegroei als een bescheiden stijging van de spaarquote van huishoudens. Het effect van de lagere olieprijs op de consumptiegroei begint echter weg te ebben omdat het grootste deel van de meevaller inmiddels is uitgegeven. Historisch gezien, reageert de consumptie altijd met een vertraging op veranderingen in de olieprijs. De consumptiegroei reageerde echter recent sneller op de daling van de olieprijs dan in eerdere periodes met dalende olieprijzen, zoals te zien is aan de relatief gematigde reactie van de spaarquote van huishoudens op de bovengenoemde meevaller (zie Grafiek C).

Grafiek C

Spaarquote en olieprijs

(in euro's en procenten)

Bronnen: Bloomberg Finance L.P., Eurostat en berekeningen van de ECB.

Grafiek D

Schuldenlast van huishoudens en consumptie

(procentpunten en procenten; mutatie op jaarbasis gebaseerd op kwartaalcijfers)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De schuldenlast van huishoudens wordt gedefinieerd als de verhouding kredietverlening aan huishoudens/bruto nominaal besteedbaar inkomen van huishoudens.

Een andere factor die bijdraagt aan de houdbaarheid van het huidige herstel is het feit dat de huidige consumptie-gedreven groei niet gepaard gaat met een stijging van de schuldenlast van huishoudens (gedefinieerd als de verhouding kredietverlening aan huishoudens/bruto nominaal besteedbaar inkomen van huishoudens). In tegenstelling tot de periode voorafgaand aan de crisis gaat de consumptiegroei in het eurogebied gepaard met een geleidelijke afname van de schuldenlast van huishoudens (zie Grafiek D). Dit onderstreept de duurzaamheid en veerkracht van het consumptie-gedreven economische herstel.

Naast dat het herstel grotendeels wordt gedreven door de consumptie wordt het ook steeds breder gedragen omdat de steun van de binnenlandse bestedingen geleidelijk aantrekt, gestimuleerd door het zeer accommoderende monetaire beleid van de ECB. De groei van de bruto-investeringen in vaste activa was goed voor bijna een derde van de cumulatieve bbp-groei tussen het tweede kwartaal van 2013 en het derde kwartaal van 2016.

Tegelijkertijd vlakte de uitvoergroei af in 2016 vanwege de zwakke buitenlandse vraag bij verhoogde mondiale onzekerheid, terwijl het positieve effect van de eerdere depreciatie van de euro geleidelijk verdampte. De steun voor de economische bedrijvigheid van de relatief lage olieprijzen en de depreciatie van de euro in 2014-2015 ebde weg in 2016 tegen de achtergrond van de ruwweg stabiele effectieve wisselkoers van de euro. Er zijn daarentegen ook signalen van een wat sterker mondiaal economisch herstel, waardoor de uitvoer naar buiten het eurogebied naar verwachting aantrekt in lijn met de opleving in de buitenlandse vraag om zo bij te dragen aan de stevigheid van de economische groei.

Over het geheel genomen wordt de houdbaarheid van het huidige economische herstel gesteund door stijgende werkgelegenheid, de aanhoudende schuldafbouw door huishoudens en de verbreding van de aanjagende factoren voor de economische groei.

Prijs- en kostenontwikkelingen

In 2016 werd de totale inflatie in het eurogebied, gemeten naar de geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP), grotendeels bepaald door de ontwikkeling van de energieprijzen. Als gevolg daarvan was de totale inflatie in de eerste maanden van 2016 laag of zelfs negatief, om weer te stijgen toen de nadelige effecten van de energieprijzen wegebden. De onderliggende inflatie, gemeten naar de HICP-inflatie met uitzondering van energie en voedingsmiddelen, liet echter geen opwaartse ontwikkeling zien en bleef gedurende het hele jaar schommelen tussen 0,7% en 1,0%.

Totale inflatie grotendeels bepaald door energieprijzen

De totale HICP-inflatie in het eurogebied, die in 2015 0,0% bedroeg, steeg in 2016 naar gemiddeld 0,2%. Het beeld van de HICP-inflatie werd vooral bepaald door de energieprijzen (zie Grafiek 13). De totale inflatie was negatief in het voorjaar, maar nam daarna stapsgewijs toe om in december meer dan 1,25 procentpunt hoger uit te komen ten opzichte van het dieptepunt in april.

Grafiek 13

HICP-inflatie en bijdragen van de componenten

(mutaties in procenten per jaar en bijdrage in procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

Verschillende alternatieve indicatoren voor de onderliggende inflatie lieten daarentegen geen duidelijke opwaartse signalen zien (zie Grafiek 14). De HICP-inflatie ongerekend energie en voedingsmiddelen bleef gedurende het jaar schommelen tussen 0,7% en 1,0%. Het uitblijven van enige opwaartse ontwikkeling van de onderliggende inflatie was gedeeltelijk te wijten aan het indirecte effect van eerdere scherpe dalingen in de prijs van olie en andere grondstoffen, die zich altijd pas met enige vertraging manifesteren. Van meer belang was dat de binnenlandse kostendruk – met name als gevolg van loonstijgingen – eveneens bescheiden bleef (zie Kader 3 voor verdere details).

Grafiek 14

Indicatoren van de onderliggende inflatie

(mutaties in procenten per jaar)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De volgende factoren zijn meegenomen in de spreidingsbreedte van onderliggende maatstaven: HICP m.u.v. energie; HICP m.u.v. onbewerkte voedingsmiddelen en energie; HICP m.u.v. voedingsmiddelen en energie; HICP m.u.v. voedingsmiddelen, energie, aan reizen gerelateerde artikelen en kleding; getrimd gemiddelde (10%); getrimd gemiddelde (30%); mediane HICP en een maatstaf gebaseerd op een dynamisch factormodel. De meest recente waarnemingen betreffen november 2016.

Als we kijken naar de belangrijkste HICP-componenten dan leverde de energie-inflatie een negatieve bijdrage van gemiddeld -0,5 procentpunt aan de totale inflatie in 2016. Dit was met name het gevolg van het verloop van de olieprijzen uitgedrukt in euro, die vooral van invloed zijn op de consumptieprijzen voor vloeibare brandstoffen. Op de consumptieprijzen voor gas werkt dit effect minder direct en minder sterk door, en met een grotere vertraging.[14]

De voedingsmiddeleninflatie, die over 2015 gestegen was tot 1,4% in het laatste kwartaal van dat jaar, daalde in 2016 naar gemiddeld 1,0%. Deze daling, evenals de schommelingen gedurende het jaar, was vooral het gevolg van ontwikkelingen in de prijzen van onbewerkte voedingsmiddelen, met name groente en fruit. De ontwikkelingen lieten vooral overgangseffecten zien, zoals een aanzienlijke weersgerelateerde stijging in juli en augustus, gevolgd door een sterke neerwaartse correctie in september en oktober. De prijzen van bewerkte voedingsmiddelen bleven min of meer stabiel gedurende het jaar.

De jaarlijkse mutatie van de prijzen van niet-industriële goederen steeg aanvankelijk naar 0,7% in januari en februari, maar daalde vervolgens weer om van augustus tot december 0,3% te bedragen. De daling werd ingegeven door de prijzen van duurzame en semi-duurzame consumptiegoederen, de twee industriële goederencomponenten uitgezonderd energie met de hoogste invoerintensiteit, waardoor deze waarschijnlijk gevoeliger zijn voor de appreciatie van de nominale effectieve wisselkoers van de euro sinds het voorjaar van 2015. De prijzen van niet-duurzame consumptiegoederen bleven over het geheel genomen onveranderd.

In dit opzicht bleef de druk op het productieproces in 2016 aan de lage kant. De importprijzen daalden op jaarbasis aanzienlijk in 2015 en zijn sinds het begin van 2016 negatief, voornamelijk als direct gevolg van de nominale effectieve wisselkoers van de euro (zie Grafiek 15). De binnenlandse producentenprijsinflatie in de consumptiegoederenindustrie ongerekend voedingsmiddelen bewoog zich het gehele jaar rondom de nullijn. De producentenprijzen voor halffabricaten laten zien dat de prijzen van ruwe olie en andere grondstoffen aan het begin van de prijsketen een aanzienlijk effect hebben, en doorwerken op de rest van de keten (wat is af te zien aan de prijzen voor consumptiegoederen).

Grafiek 15

Wisselkoersbeloop en importprijzen voor consumptiegoederen m.u.v. voedingsmiddelen

(mutaties in procenten per jaar)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De meest recente waarnemingen betreffen november 2016 voor de NEER-38 en oktober 2016 voor de invoerprijzen. NEER-38 is de nominaal effectieve wisselkoers van de euro ten opzichte van de valuta’s van 38 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied.

De prijsinflatie in de dienstensector bleef gedurende 2016 zweven rond de 1,1%, ver beneden het langetermijngemiddelde. Producten in de dienstencomponent van de HICP worden doorgaans in het eigen land vervaardigd, wat betekent dat dienstenprijzen nauwer verbonden zijn met de ontwikkeling van de binnenlandse vraag en de arbeidskosten. De gematigde ontwikkelingen zijn dan ook waarschijnlijk het gevolg van de nog steeds aanzienlijke ruimte op de product- en arbeidsmarkten in het eurogebied.

Binnenlandse kostendruk blijft gematigd

De aan arbeidskosten gerelateerde binnenlandse kostendruk bleef in de eerste drie kwartalen van 2016 gematigd.

De groei van de loonsom per werknemer en de arbeidskosten per eenheid product kwamen in de eerste drie kwartalen van 2016 uit op een gemiddelde van respectievelijk 1,3% en 0,9% (zie Grafiek 16). De lichte stijging van de arbeidskosten per eenheid product ten opzichte van 2015 was vooral het gevolg van een daling van de groei van de arbeidsproductiviteit, terwijl de loonsom per werknemer laag bleef. Factoren die de bescheiden loondruk verklaren zijn onder meer de grote onbenutte arbeidsmarktcapaciteit, de structurele hervormingen van de arbeids- en productmarkten van de afgelopen jaren die in sommige landen hebben geleid tot grotere neerwaartse loonflexibiliteit, en lage inflatie.[15]

Grafiek 16

Uitsplitsing van de bbp-deflator

(mutaties in procenten per jaar en bijdrage in procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

De binnenlandse kostendruk voortvloeiend uit winstontwikkeling (afgemeten aan het bruto exploitatie-overschot) was in 2016 iets lager ten opzichte van 2015. Dit zou erop kunnen wijzen dat de opstuwende effecten van ruilvoetverbeteringen gekoppeld aan lage olieprijzen, die in 2015 bepalend waren voor de winstgroei, langzamerhand afnamen naarmate de olieprijzen zich herstelden van de dieptepunten aan het begin van 2016.[16] Hierdoor was de winst per eenheid product de belangrijkste oorzaak van de lichte afname van de bbp-deflator vanaf het laatste kwartaal van 2015 tot het derde kwartaal van 2016.

Langetermijn-inflatieverwachtingen gestabiliseerd

De op enquêtes gebaseerde langetermijn-inflatieverwachtingen stabiliseerden zich in 2016. Uit de Survey of Professional Forecasters bleek voor alle kwartalen van 2016 een inflatieverwachting vijf jaar vooruit van 1,8%, terwijl de inflatievooruitzichten voor de langere termijn in oktober 2016 volgens Consensus Economics iets hoger uitkwamen, op 1,9%. De inflatieverwachtingen voor vijfjaars inflatieswaps bereikten in juli een historisch dieptepunt, waarna ze zich weer herstelden. De marktgebaseerde langetermijn-inflatieverwachtingen bleven het hele jaar beneden de van enquêtes afgeleide verwachtingen.

Kader 3 Ontwikkelingen in de onderliggende inflatie: de rol van de loondynamiek

De onderliggende inflatie liet ook in 2016 geen overtuigende opwaartse beweging zien. Dit Kader bespreekt enkele factoren die mogelijk een dempende invloed hebben gehad op de inflatie-ontwikkeling, in het bijzonder de rol van de lonen.

In 2016 bleef de HICP-inflatie met uitzondering van voedingsmiddelen en energie bewegen tussen de 0,7% en 1,0%, ruim beneden het historisch gemiddelde (zie Grafiek A). Deze ontwikkeling werd voornamelijk veroorzaakt door de blijvend lage dienstenprijsinflatie, maar werd nog versterkt door de hernieuwde neerwaartse beweging van de prijzen van niet-industriële goederen met uitzondering van energie, na het lichte herstel van 2015 en begin 2016. Dit kan weer voor een deel worden verklaard door het indirecte neerwaartse effect van de lage olie- en overige grondstoffenprijzen op de inputprijzen voor de productie van specifieke diensten (bijvoorbeeld transport) en consumptiegoederen (bijvoorbeeld farmaceutische producten). Daarbij werden de prijzen van rechtstreeks ingevoerde consumptiegoederen gedempt door de mondiale gematigde prijsdynamiek.

Grafiek A

Afwijking van het langetermijngemiddelde van de HICP met uitzondering van voedingsmiddelen en energie en bijdrage van de belangrijkste componenten

(mutaties in procenten per jaar en bijdragen in procentpunten)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De rode lijn toont de afwijking van het langetermijngemiddelde van het groeitempo op jaarbasis van de de geharmoniseerde consumptieprijsindex met uitzondering van voedingsmiddelen en energie (1,4% sinds 1999). De bijdragen worden weergegeven als afwijkingen van het langetermijngemidelde.

De belangrijkste oorzaken voor de zwakke onderliggende inflatie zijn echter te vinden in de gematigde binnenlandse prijs- en kostenontwikkelingen. De lonen bepalen een groot gedeelte van de inputkosten, vooral in de meer arbeidsintensieve dienstensector. Een verandering in de nominale loongroei zet bedrijven echter niet noodzakelijkerwijs onder druk om de prijzen aan te passen, bijvoorbeeld als deze mutatie werd ingegeven door een verandering in arbeidsproductiviteit. Daarom is het vaak goed om de ontwikkelingen in de loonkosten per eenheid product te betrekken in het beoordelen van kostendruk. De loonkosten per eenheid product worden berekend als het verschil tussen nominale loongroei en de veranderingen in arbeidsproductiviteit. Bovendien kunnen bedrijven na een verandering in de loonkosten per eenheid product ook besluiten om hun winstmarges aan te passen in plaats van hun prijzen. Wanneer de kortetermijnontwikkelingen als gevolg van productiviteitsveranderingen buiten beschouwing worden gelaten dan lijkt de dynamiek van de loonkosten per eenheid product de afgelopen tijd gelijke tred te hebben gehouden met die van de loonkosten.[17]

Gemeten naar de verschillende indicatoren bleef de loongroei in 2016 bescheiden. Vooral de stijging van de CAO-lonen bleef zich rond historisch lage jaarpercentages bewegen en de groei van de lonen per werknemer of per gewerkt uur was zelfs nog lager (zie Grafiek B). Het verschil tussen de CAO-loonstijging en de daadwerkelijke loonstijging duidt op een negatieve incidentele loonstijging, die kan worden gezien als een indicator voor neerwaartse druk op de lonen. Op sectorniveau daalde de loongroei aanzienlijk in zowel de dienstensector als de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid. Wat heeft nu de loongroei zo laag gehouden?

Grafiek B

Loongroei in het eurogebied

(mutaties in procenten per jaar)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.

Een natuurlijke manier om loongroei te meten is het gebruik van een standaard Phillipscurve-model. In dit model worden de lonen bepaald door de inflatieverwachtingen (in dit geval achterwaartse prognoses[18]), productiviteit en het werkloosheidspercentage (zie Grafiek C). Als we kijken naar deze individuele factoren dan lijkt de benedengemiddelde loongroei in 2016 voornamelijk te zijn veroorzaakt door de benedengemiddelde bijdrage van de eerdere inflatie en de hoge werkloosheidsgraad. De noodzaak om zowel de werkloosheid aan te pakken als arbeidsmarkthervormingen door te voeren resulteerde in meer werkgelegenheids- dan beloningsgeoriënteerde loononderhandelingen. Er zijn ook tekenen dat de neerwaartse starheid van de lonen in het eurogebied aan het afnemen is, vooral in landen die een sterke negatieve macro-economische schok hebben doorgemaakt.[19] Het lage inflatiepercentage van de afgelopen jaren heeft de loonontwikkeling mogelijkerwijs op verschillende manieren beïnvloed. De druk op loononderhandelingen kan immers minder groot zijn geweest vanwege de stijgende koopkracht van werknemers als gevolg van de lage olieprijs. De productiviteitsgroei heeft recent eveneens een negatieve groeibijdrage gedaan aan de lonen in vergelijking met het langetermijngroeipatroon.

Naar verwachting zal het remmende effect van alle bovengenoemde factoren op de loongroei geleidelijk verdampen. Ten eerste zal de onbenutte arbeidsmarktcapaciteit verder krimpen naarmate het economisch herstel doorzet en arbeidsmarkthervormingen helpen om werkgelegenheid te scheppen. Ten tweede lijkt het effect van eerdere olieprijsdalingen ten einde te zijn gekomen, waardoor de inflatie verder zal aantrekken en er een minder sterk remmend effect zal zijn op de loonafspraken. Al met al zal dan de verwachte hogere loondruk doorwerken in de onderliggende inflatie.

Grafiek C

Uitsplitsing van de loongroei op basis van het Phillipscurve-model

(mutaties in procenten per jaar en bijdragen in procentpunten; alle waarden als afwijkingen van hun langetermijngemiddelde)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De grijze lijn toont de afwijking van het langetermijngemiddelde van het groeitemo op jaarbasis in de beloning per werknemer. Bijdragen (inclusief restanten) worden eveneens weergegeven als afwijkingen van hun langetermijngemiddelde. Ze worden berekend op basis van een vergelijking waarbij de beloning per werknemer (de jaar-op-jaar kwartaalgroei van seizoensgecorrigeerde reeksen) wordt geregresseerd tegen zijn eigen vertraging, vertraagde inflatie, productiviteit per werknemer, de vertraagde werkloosheidsgraad en een constante.

  

Geld- en kredietontwikkelingen

De lage rentetarieven en de effecten van de monetairbeleidsmaatregelen van de ECB bleven de geld- en kredietdynamiek ondersteunen. De geldgroei stabiliseerde zich in 2016 op een robuust niveau, terwijl de kredietgroei zich gestaag bleef herstellen.

De geldgroei bleef over de gehele linie stabiel

De geldgroei bleef in 2016 over de gehele linie stabiel, hoewel de M3-dynamiek in de tweede helft van het jaar iets afzwakte (zie Grafiek 17). In december 2016 kwam de groei van M3 op jaarbasis uit op 5,0%, tegen 4,7% eind 2015. De groei van M3 werd ook in 2016 geschraagd door de meest liquide componenten van M3, dankzij de lage alternatieve kosten voor het aanhouden van deze deposito’s in een klimaat van zeer lage rentes en een vlakke rendementscurve. De onconventionele maatregelen van de ECB – met name het APP – waren eveneens bepalend voor de monetaire ontwikkelingen in het eurogebied. De sterke groei van M1 als gevolg van de toegenomen groei van girale deposito's aangehouden door huishoudens en niet-financiële ondernemingen (non-financial corporations – NFC’s) vlakte iets af na de piek van half 2015 en kwam in december 2016 uit op 8,8%, tegen 10,7% in december 2015.

Grafiek 17

M3 en leningen aan de private sector

(mutaties in procenten per jaar)

Bron: ECB.

Wat betreft de andere componenten van M3 droeg het geringe rendement van minder liquide activa bij aan de voortdurende teruggang van de niet-girale kortlopende deposito's (M2 – M1), waardoor de groei van M3 vertraagde. De groei van verhandelbare instrumenten (M3 minus M2), die een gering gewicht in M3 hebben, herstelde zich enigszins, ondersteund door stevige groei van de in geldmarktfondsen aangehouden aandelen/participaties en een toename van de aangehouden kortlopende schuldinstrumenten van banken.

Geldschepping opnieuw gedreven door binnenlandse bronnen

De binnenlandse posten uitgezonderd kredietverlening aan de overheid leverden een positieve bijdrage aan de groei van M3 in 2016 (zie de blauwe staafjes in Grafiek 18). Enerzijds weerspiegelde dit het geleidelijke herstel van kredietverlening aan de private sector, anderzijds bleef het sterk negatieve jaarlijkse groeipercentage van de langerlopende financiële passiva van MFI's de groei van M3 ondersteunen. Deze ontwikkeling kan deels worden verklaard uit de relatief vlakke rendementscurve die is gekoppeld aan de monetairbeleidsmaatregelen van de ECB, waardoor het voor beleggers minder aantrekkelijk is geworden om langlopende deposito's en bankobligaties aan te houden. Ook de aantrekkelijkheid van gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations – TLTRO's) als alternatief voor langerlopende marktgebaseerde bankfinanciering speelde een rol.

Grafiek 18

Tegenposten van M3

(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten)

Bron: ECB.
Toelichting: De "binnenlandse posten uitgezonderd kredietverlening aan de overheid" omvatten de langerlopende financiële passiva van MFI's (inclusief kapitaal en reserves), MFI-kredieten aan de private sector en andere tegenposten.

De aankoop van schuldpapier in het kader van het programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen (public sector purchase programme – PSPP) heeft een zeer positieve invloed gehad op de groei van M3 (zie de rode staafjes in Grafiek 18). De bijdrage van kredietverlening aan de overheid door MFI's met uitzondering van het Eurosysteem was daarentegen negatief (zie de groene staafjes in Grafiek 18). Tegelijkertijd was de netto externe positie van de MFI’s in het eurogebied (het spiegelbeeld van de via banken afgewikkelde netto externe schuldpositie van niet-MFI's van het eurogebied) de grootste rem op M3-groei op jaarbasis (zie de gele staafjes in Grafiek 18). Deze ontwikkeling weerspiegelde met name de kapitaaluitvoer uit het eurogebied en portefeuilleherschikking ten gunste van beleggingsinstrumenten van buiten het eurogebied. De met het PSPP samenhangende verkoop van overheidsobligaties in het eurogebied door niet-ingezetenen leverde een belangrijke bijdrage aan deze ontwikkeling, aangezien de opbrengsten vooral werden belegd in instrumenten van buiten het eurogebied.

Kredietgroei bleef zich geleidelijk herstellen

De kredietgroei herstelde zich geleidelijk en weerspiegelde vooral het verloop van de kredietverlening aan de private sector (zie Grafiek 17). Het groeicijfer van de kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied nam gedurende het hele jaar toe en kwam in december 2016 uit op 4,7%, tegen 2,3% in december 2015. De dynamiek van kredietverlening, vooral aan NFC's , liet een verbetering zien. De kredietverlening aan NFC's heeft zich aanmerkelijk hersteld na het dieptepunt in het eerste kwartaal van 2014. Deze ontwikkeling werd mogelijk gemaakt door een aanzienlijke daling van de bancaire debetrentes als gevolg van de verdere verlaging van de financieringskosten van banken, die weer verband hield met de niet-conventionele monetairbeleidsmaatregelen van de ECB. De aanhoudende consolidatie van de bankbalansen en het nog altijd hoge niveau van de niet-renderende leningen in enkele landen blijven de groei van de kredietverlening beperken.

Bovendien, zoals de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied van januari 2017 uitwijst, ondersteunen veranderingen in de vraag naar leningen in alle kredietcategorieën een herstel van de kredietgroei, waarbij de kredietverleningscriteria voor bedrijven zich over de gehele linie stabiliseren. Volgens deze enquête zijn de lage rentestand, fusie- en overnameactiviteiten, vennootschappelijke reorganisaties en de vooruitzichten voor de woningmarkt belangrijke aanjagers van de toenemende vraag naar kredieten. In dit kader had het APP per saldo een versoepelend effect op de acceptatiecriteria en met name op de kredietvoorwaarden. Banken gaven aan dat zij de uit het APP en de TLTRO's verkregen additionele liquiditeit aanwenden voor kredietverstrekking en het vervangen van financiering uit andere bronnen. Verder gaven zij aan dat de negatieve rente op de depositofaciliteit van de ECB een positief effect had op de kredietverlening en tegelijkertijd bijdroeg aan krimpende kredietmarges.

Bancaire debetrentes voor huishoudens en niet-financiële ondernemingen dalen naar historische dieptepunten

De accommoderende monetairbeleidskoers van de ECB, een sterkere balanssituatie en verminderde fragmentatie op de financiële markten droegen bij aan een afname van de samengestelde financieringskosten van banken naar historische dieptepunten. Sinds juni 2014 berekenen banken de afname van hun financieringskosten door in de vorm van lagere debetrentes (zie Grafiek 19), die eveneens een laagterecord bereikten. Tussen het begin van juni 2014 (toen het verruimingsbeleid van de ECB van kracht werd) en december 2016 zijn de samengestelde bancaire debetrentes voor NFC's en huishoudens zo'n 110 basispunten gedaald. Daarnaast lopen de bancaire debetrente voor niet-financiële ondernemingen en die voor huishoudens tussen de landen opnieuw minder ver uiteen.

Grafiek 19

Samengestelde bancaire debetrente voor niet-financiële ondernemingen en huishoudens

(procenten per jaar)

Bron: ECB.
Toelichting: De samengestelde bancaire debetrente wordt berekend door de korte- en langetermijnrentes te aggregeren aan de hand van een 24-maands voortschrijdend gemiddelde van het totaal aantal nieuwe leningen.

Begrotingsbeleid en structurele hervormingen

Het begrotingstekort van het eurogebied nam in 2016 verder af, voornamelijk dankzij lagere rentelasten en gunstige conjuncturele ontwikkelingen. De begrotingsbeleidskoers in het eurogebied was expansief. De overheidsschuldquote in het eurogebied bleef dalen. In een aantal landen blijft het schuldniveau echter hoog, wat betekent dat verdere budgettaire maatregelen gewenst zijn, evenals een begrotingsbeleid dat groei stimuleert om de overheidsschuldquote stevig terug te dringen. Extra inspanningen om hervormingen door te voeren in het ondernemersklimaat en de regelgeving zouden het groeipotentieel van het eurogebied kunnen versterken. Om de werkgelegenheid te bevorderen, zijn bovendien omvangrijke hervormingen van de arbeidsmarkt noodzakelijk.

Begrotingstekorten bleven dalen in 2016

Volgens de door de medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2016 liep het overheidstekort van het eurogebied terug van 2,1% bbp in 2015 tot 1,8% bbp in 2016 (zie Grafiek 20). Deze cijfers komen grotendeels overeen met de economische winterprognose 2017 van de Europese Commissie. De daling van het tekort was het gevolg van lagere rentebetalingen en de gunstige stand van de conjunctuur, die de verslechtering van het conjunctuurgezuiverd primair saldo meer dan goedmaakten. De verbetering van het totale begrotingstekort van het eurogebied weerspiegelde de verbeterde begrotingspositie in de meeste eurolanden.

Grafiek 20

Begrotingssaldo en begrotingsbeleid

(in procenten bbp)

Bronnen: Eurostat en door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2016.
1) Verandering in het conjunctuurgezuiverd primair saldo exclusief de budgettaire invloed van de overheidssteun aan de financiële sector.

De begrotingskoers binnen het eurogebied, die is af te meten aan de verandering in het conjunctuurgezuiverd primair saldo exclusief de budgettaire invloed van de overheidssteun aan de financiële sector, was in 2016 expansief (zie Grafiek 20).[20] Dit was vooral het gevolg van discretionaire begrotingsmaatregelen aan de inkomstenkant, zoals verlaging van de directe belastingen in een aantal eurolanden. Daarnaast lieten de socialezekerheidsbijdragen en intermediaire consumptieve bestedingen een relatief dynamische groei zien. Er zijn aanwijzingen dat een aantal landen een deel van de uitgespaarde rente heeft aangewend om de primaire bestedingen te verhogen in plaats van de overheidsschuld terug te dringen of buffers op te bouwen. De instroom van vluchtelingen had een minder groot effect op de overheidsfinanciën dan in het jaar ervoor.

De overheidsschuldquote in het eurogebied bleef dalen

De overheidsschuldquote in het eurogebied bleef dalen in de periode na het hoogtepunt van 2014: van 90,4% in 2015 tot 89,4% in 2016, volgens de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2016. Deze positieve ontwikkeling werd in min of meer evenredige mate ondersteund door de volgende drie factoren: (i) gunstige ontwikkelingen van de rentegroei-ecart tegen de achtergrond van lage rentes en economisch herstel; (ii) kleine primaire overschotten; en (iii) negatieve tekort-schuldaanpassingen (zie Grafiek 21).

Grafiek 21

Stuwende krachten achter het verloop van de overheidsschuld

(mutaties in procenten bbp)

Bronnen: Eurostat en door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2016.

In enkele landen is de overheidsschuld echter nog steeds hoog en blijft deze zelfs toenemen. Dit is een zorgelijke ontwikkeling, aangezien een hoge overheidsschuld de economie kwetsbaarder maakt voor macro-economische schokken en instabiliteit op de financiële markten. Daardoor is er weinig ruimte voor begrotingsbeleid om dergelijke schokken op te vangen.[21] Landen met een hoge overheidsschuldquote zouden er dan ook alles aan moeten doen om de overheidsschuld naar beneden te dringen en volledig te voldoen aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het beperken van risico's voor de houdbaarheid van de schuld is ook cruciaal in het licht van de aanzienlijke uitdagingen op de lange termijn in verband met de vergrijzing, die de kosten voor pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg omhoog stuwt. Het gezondheidszorgrapport van de Europese Commissie van 2016 heeft de belangrijkste noodzakelijke hervormingen in de EU-landen om de kosten voor gezondheidszorg en langdurige zorg te drukken, in kaart gebracht.[22]

De beschikbare begrotingsruimte verschilt van land tot land

Verdere begrotingsconsolidatie is voor een aantal landen noodzakelijk in verband met de houdbaarheid van hun begrotingen. Andere landen, die volledig voldoen aan de eisen van het SGP, hebben meer speelruimte op dit gebied. Het SGP is tot op zekere hoogte flexibel, wat de aanpak van stabiliseringsbehoeften op nationaal niveau kan bevorderen, en biedt enige speelruimte op bijvoorbeeld het gebied van overheidsinvesteringen en de kosten voor structurele hervormingen.

De omvang van de begrotingsruimte en hoe deze wordt ingevuld, verschilt per land. Sommige landen, zoals Duitsland, gebruiken hun begrotingsruimte om de aanzienlijke budgettaire weerslag van de vluchtelingeninstroom op te vangen. Landen zonder begrotingsruimte waren echter gedwongen om begrotingsmaatregelen te nemen om te kunnen voldoen aan de eisen van het SGP. Sommige landen, zoals Italië, Letland en Litouwen, maakten gebruik van de flexibiliteit van het SGP, dat hogere tekorten toestaat met betrekking tot overheidsinvesteringen, pensioenhervormingen en structurele hervormingen.

Om hun begrotingsruimte optimaal te benutten, zouden landen hun beleid moeten richten op overheidsinvesteringen die een duurzame bijdrage aan de economie op de middellange termijn kunnen leveren. Hoewel de omvang van de macro-economische effecten met onzekerheid is omgeven, valt het te verwachten dat overheidsinvesteringen een positief effect op consumptie zullen hebben en de potentiële productie zullen verhogen door een vergroting van de openbare kapitaalvoorraad.[23]

Bovendien dienen de landen te streven naar een groeivriendelijker samenstel van begrotingsbeleid om economische stabiliteit te ondersteunen. Aan de uitgavenkant vormen evaluaties van de bestedingen een veelbelovende mogelijkheid om zicht te krijgen op aanspraken die niet noodzakelijkerwijs tot welvaartsstijging leiden en om tot een efficiënter gebruik van overheidsgeld te komen. Belangrijke hervormingsterreinen aan de opbrengstenkant zijn het verbeteren van de groeivriendelijkheid van het belastingstelsel en het terugdringen van belastingontduiking in een aantal landen. Met name een verkleining van de belastingwig op arbeid, dat wil zeggen de belastingdruk op arbeidsinkomen door inkomstenbelasting en sociale premies, kan een positief effect hebben op de economische groei en de werkgelegenheid.[24]

Gemengd beeld van de opvolging van EU-begrotingsregels

Landen moeten ervoor zorgen dat zij volledig voldoen aan de bepalingen van het SGP en dat zij de risico's met betrekking tot de houdbaarheid van hun schulden tijdig bijsturen. In 2016 gaven de eurolanden op dat gebied een gemengd beeld te zien. Een striktere handhaving van de begrotingsregels zou goed zijn geweest voor de geloofwaardigheid van het SGP.

De begrotingsconsolidatie boekt vooruitgang, waardoor enkele landen de buitensporigtekortprocedure (Excessive Deficit Procedure - EDP) achter zich konden laten. Zo werd de EDP binnen de gestelde termijn afgerond door Ierland en Slovenië, en door Cyprus zelfs een jaar eerder dan de deadline. Van de eurolanden vielen aan het begin van 2017 alleen nog Frankrijk, Spanje en Portugal onder de correctieve arm van het SGP.[25]

Niettemin heeft de Europese Commissie voor een aantal eurolanden een forse consolidatiekloof ten aanzien van de SGP-vereisten vastgesteld voor 2016 en daarna, maar dit heeft niet geleid tot een materiële aanscherping van de procedures in het SGP.[26] In verband met de landspecifieke aanbevelingen van mei 2016 heeft de Commissie bijvoorbeeld de schending van het schuldcriterium door België, Italië en Finland in 2015 onderzocht. Op basis van de beoordeling van de kwantitatieve schuldregel en de relevante factoren zoals uiteengezet in het SGP, besloot de Commissie om geen EDP te initiëren. En hoewel Spanje en Portugal hebben nagelaten om adequate maatregelen te nemen, nam de Raad in augustus 2016 de aanbeveling van de Commissie over om geen boetes op te leggen. In plaats daarvan kreeg Spanje twee jaar uitstel van de EDP-deadline tot 2018 en werd de vereiste aanpassing bovendien aanzienlijk naar beneden bijgesteld. Portugal, dat in 2015 zuchtte onder de begrotingskosten voor de ondersteuning van de financiële sector kreeg één jaar uitstel van de EDP-deadline, tot 2016. Daarnaast heeft de Commissie geen voorstel gedaan om delen van de Europese structurele en beleggingsfondsen op te schorten.

Op 16 november 2016 publiceerde de Europese Commissie haar beoordeling van de ontwerpbegrotingen voor 2017. Zes landen onder de preventieve arm, namelijk België, Italië, Cyprus, Litouwen, Slovenië en Finland, liepen het risico om niet te voldoen aan de eisen van het SGP.[27] Bij de landen onder de correctieve arm bleken Frankrijk en - na overlegging van een herziene ontwerpbegroting ook Spanje - over het geheel genomen te voldoen aan de vereisten van het SGP. Voor Portugal werd een - zij het minimale - overschrijding van de drempel voor significante afwijkingen verwacht. De Eurogroep bepaalde op 5 december 2016 dat lidstaten die achterbleven in de correctieve arm van het SGP ervoor moeten zorgen hun buitensporig tekort tijdig te corrigeren, vervolgens een passende convergentie naar de begrotingsdoelstellingen voor de middellange termijn te realiseren en de schuldregel na te leven.[28]

Gezondere instellingen zijn essentieel voor grotere potentiële groei

Hoewel het economisch herstel doorzet, zijn er op het gebied van groei in het eurogebied nog steeds structurele uitdagingen voor de middellange tot lange termijn. De zwakke productiviteitsverbetering, hoge schuldniveaus en structurele werkloosheid belemmeren een sterkere economische groei en vragen om een op de aanbodzijde van de economie gericht beleid. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat zwakke trendmatige groei van het bbp en de werkgelegenheid gepaard gaan met kwalitatief minder hoogwaardige nationale instellingen (bijvoorbeeld op het gebied van de beheersing van corruptie en de rechtsorde) en met rigide arbeids- en productmarktstructuren.[29] Solide instellingen en economische structuren zijn zelfs essentieel voor de stabiliteit en langetermijnwelvaart in het eurogebied (zie Grafiek 22).[30]

Grafiek 22

Verband tussen instellingen en groei in Europa

(x-as: institutionele kwaliteit in 1999; y-as: feitelijke – verwachte groei 1999-2016)

Bronnen: CPB, Wereldbank en berekeningen van de ECB.
Toelichting: Institutionele kwaliteit wordt gemeten als het gemiddelde van de zes wereldwijde governance-indicatoren (Worldwide Governance Indicators - WGI) van de Wereldbank (invloed en verantwoording, effectiviteit van de overheid, rechtsorde, kwaliteit van regelgeving, corruptiebeheersing en politieke stabiliteit en afwezigheid van geweld). De verwachte groei op de y-as is de uitkomst van een eenvoudige inhaalregressie, waarbij de gemiddelde bbp-groei per hoofd tussen 1999 en 2016 alleen afhangt van het niveau van bbp-groei per hoofd in 1999 en een constante.

Sommige indicatoren lijken erop te wijzen dat de hervormingsbereidheid in het eurogebied sterk is afgenomen na 2013 en dat de uitvoeringsgraad van hervormingen is teruggevallen tot het niveau van vóór de crisis.[31] Deze vertraging in hervormingen valt te betreuren, omdat er genoeg voorbeelden zijn van tijdens de crisis geïmplementeerde geloofwaardige, gerichte hervormingen die aanzienlijke voordelen voor de betreffende eurolanden hebben opgeleverd.[32]

De trage tenuitvoerlegging van de hervormingen geeft aanleiding tot bezorgdheid over de vooruitzichten voor de groei en de werkgelegenheid in het eurogebied, en belemmert verdere noodzakelijke verbeteringen van de schokbestendigheid van de Monetaire Unie. Tabel 1 toont de bereikte vooruitgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen (country-specific recommendations – CSR's) voor 2016. Hieruit blijkt duidelijk dat er slechts op beperkte schaal hervormingen zijn doorgevoerd in de eurolanden. Zo is geen van de CSR's volledig opgevolgd en is in slechts twee gevallen substantiële vooruitgang geboekt. Toch is er in 2016 in het merendeel van de eurolanden wel enige vooruitgang geboekt in de hervorming van de raamwerkvoorwaarden (verbetering van de efficiëntie van insolventieraamwerken, schuldherstructurering van de private sector en de toegang tot financiering voor het midden- en kleinbedrijf). Maatregelen op het gebied van structurele begrotingshervormingen bleven gericht op het verkleinen van de belastingwig op arbeid, waarbij een aantal eurolanden maatregelen heeft genomen om de efficiëntie van openbaar bestuur en belastinginning te verbeteren. Op het gebied van arbeidsmarkthervorming en concurrentievergroting in de dienstensector was de vooruitgang in de meeste eurolanden aanzienlijk kleiner of zelfs nihil. De hervormingsmaatregelen die wel werden uitgevoerd, waren veelal ongestructureerd. Belangrijke snijvlakken tussen verschillende hervormingsgebieden hebben hierdoor te weinig aandacht gekregen en er zijn kansen gemist om consumptiestimulerende effecten, die kunnen optreden als gevolg van verwachtingen over hogere toekomstige inkomens, volledig te internaliseren.[33]

Tabel 1

Beoordeling door de Europese Commissie van de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen voor 2016

Bron: Europese Commissie.
Toelichting: Griekenland was in 2016 niet in het Europese Semester opgenomen aangezien het onder een economisch aanpassingsprogramma valt. Het land heeft derhalve geen CSR's ontvangen. De volgende categorieën worden gebruikt om de vooruitgang bij de uitvoering van de CSR's voor 2016 te beoordelen. Geen vooruitgang: de lidstaat heeft niet op geloofwaardige wijze maatregelen aangekondigd of goedgekeurd om gevolg te geven aan de CSR’s. Beperkte vooruitgang: de lidstaat heeft bepaalde maatregelen aangekondigd, maar deze geven slechts in beperkte mate gevolg aan de CSR, ofwel de lidstaat heeft wetgeving voorgelegd aan het bestuurlijke of wetgevende lichaam, maar deze is nog niet aangenomen terwijl er nog aanzienlijke niet-wetgevende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd totdat de CSR's worden uitgevoerd, ofwel de lidstaat heeft voorstellen zonder wetgevend karakter gedaan, maar zonder verdere opvolging in uitvoerende zin die nodig is om gevolg aan de CSR te geven. Enige vooruitgang: de lidstaat heeft maatregelen goedgekeurd waarmee deels aan de CSR gevolg wordt gegeven, ofwel de lidstaat heeft maatregelen goedgekeurd waarmee aan de CSR gevolg wordt gegeven, terwijl er nog flink wat werk moet worden verzet om volledig gevolg aan de CSR te geven aangezien nog maar enkele maatregelen zijn uitgevoerd. Aanzienlijke vooruitgang: de lidstaat heeft maatregelen goedgekeurd die voor een groot deel gevolg geven aan de CSR en de meeste daarvan zijn uitgevoerd. Volledige uitvoering: de lidstaat heeft maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om op passende wijze gevolg geven aan de CSR’s. Dit is een overzichtstabel; zie de webpagina van het Europese semester voor meer informatie over CSR's en de verschillende beleidsterreinen.

Over het algemeen zouden overheden meer werk moeten maken van de invoering van ondernemersvriendelijke hervormingen. Zoals hierboven te zien, zijn er in 2016 enige maatregelen genomen om het ondernemings- en regelgevingsklimaat te verbeteren, maar de vooruitgang op dit gebied in de eurolanden is de afgelopen jaren veel te beperkt geweest om gelijke tred te kunnen houden met wereldwijde best practices. Zoals besproken in Kader 4 is er nog steeds een groot onbenut potentieel aan hervormingen ter stimulering van de productiviteit en werkgelegenheid. Naast maatregelen om de openbare infrastructuur te verbeteren, zouden maatregelen om de efficiëntie van insolventieraamwerken te vergroten en de concurrentie op de producten- en dienstenmarkten te stimuleren, de investeringen en uiteindelijk de totale vraag kunnen opstuwen. In samenhang met deze hervormingsprioriteiten is ook de arbeidsmarkt aan een grondige herziening toe om de flexibiliteit ervan te verbeteren, de scheiding tussen de verschillende arbeidscontractvormen te verkleinen en een betere aansluiting te creëren tussen vacatures en vaardigheden. Ook moeten het beleid gericht op de ontwikkeling van menselijk kapitaal en arbeidsmobiliteit en bestaande arbeidsmarktprogramma's worden opgevoerd om de hoge werkloosheid terug te dringen. Grotere efficiëntie van het openbaar bestuur zou de productiviteit verbeteren en de private sector ten goede komen.

Ook op EU-niveau is een hernieuwde impuls voor de uitvoer van hervormingen noodzakelijk. De nieuwe economische governancestructuur die is vastgelegd in het Europese semester van de Commissie zou de uitvoer van hervormingen moeten bevorderen, maar zoals blijkt uit de hierboven beschreven beperkte vooruitgang moet er nog heel veel werk worden verzet. In het Verslag van de vijf voorzitters[34] van 2015 staat bijvoorbeeld dat op de middellange tot lange termijn een meer bindend convergentieproces richting veerkrachtige economische structuren noodzakelijk is. Tegelijkertijd zal het sturen op meer voortgang op het gebied van de Interne Markt om een echte kapitaalmarktunie te realiseren en het afronden van de bankenunie bijdragen aan het opbouwen van een veerkrachtiger en groeigerichter eurogebied.

Kader 4 Hervormingsprioriteiten voor het bedrijfsklimaat en de productmarkten in het eurogebied

Er is ruime gelegenheid voor hervorming in het eurogebied om een meer bedrijfsvriendelijk klimaat te creëren, de insolventiekaders te verbeteren en de concurrentie in de product- en dienstenmarkten te vergroten. Deze hervormingen zijn noodzakelijk om de productiviteit aan te wakkeren, buitenlandse directe investeringen aan te trekken, het ondernemerschap te stimuleren en de investeringen in het eurogebied op te krikken. Het belang van een bedrijfsvriendelijke aanpak werd ook besproken in het investeringsplan voor Europa.[35] Ter aanvulling en nadere uitwerking van enkele van de in dit verslag gepresenteerde ideeën bespreekt dit Kader de hervormingsprioriteiten in het eurogebied, evalueert de stand van zaken en bespreekt benchmarking als mogelijk instrument om de doorvoering van hervormingen te stimuleren.

In een aantal economieën van het eurogebied blijft het zakelijk klimaat ongunstig door de zwaar gereguleerde product- en arbeidsmarkten en inefficiënte insolventiekaders. In het rapport Doing Business 2017 van de Wereldbank[36] staat geen enkel land uit het eurogebied in de top tien van best presterende landen in het algemene segment. Ook het ondernemingsklimaat in het eurogebied blijft ver verwijderd van dat van de beste presterende landen ter wereld. Insolventieprocedures nemen in het eurogebied bijvoorbeeld gemiddeld iets minder dan twee jaar in beslag, drie maal zo lang als het gemiddelde voor de drie best presterende landen ter wereld. Ook het uitwinnen van een contract neemt in het eurogebied gemiddeld meer dan 600 dagen in beslag, tegen rond de 200 dagen in de drie best presterende landen te wereld. Bovendien blijft het ondernemingsklimaat aanzienlijk verschillen tussen de landen van het eurogebied. Het opzetten van een bedrijf duurt bijvoorbeeld minder dan vier dagen in Estland, terwijl men daar in Malta bijna een maand voor nodig heeft (zie Grafiek A). In Nieuw-Zeeland, de mondiale nummer 1 op dit gebied, is daar minder dan één dag voor nodig. Voor het opzetten van een bedrijf zijn in het eurogebied gemiddeld vijf procedures nodig, variërend van drie in België, Estland, Finland en Ierland tot negen in Duitsland en Malta (zie Grafiek B), terwijl de mondiale nummer 1 hier maar één procedure voor heeft.

Grafiek A

Aantal dagen om een bedrijf te starten

Bronnen: Doing Business 2017, Wereldbank, en berekeningen van de ECB.
Toelichting: Links, hoe hoger de waarde, hoe duurder het is om een bedrijf te starten, afgemeten aan de tijd die daarvoor nodig is. Als maatstaf voor de doorgevoerde hervormingen toont de grafiek rechts de mutatie in het benodigde aantal dagen om een bedrijf te starten over de periode 2008-2013 (gele stippen) en 2013-2016 (rode driehoeken). Een verschuiving in de implementatie van hervormingen van meer (minder) dan nul betekent dat een land dichterbij (verder weg) beweegt van de best practice. Het cijfer onder de grafiek toont de huidige plaats op de wereldranglijst van het land. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor Malta over 2008.

Grafiek B

Aantal procedures om een bedrijf starten

Bronnen: Doing Business 2017, Wereldbank, en berekeningen van de ECB.
Toelichting: Links, hoe hoger de waarde, hoe duurder het is om een bedrijf te starten, afgemeten aan de daarvoor benodigde procedures. Als maatstaf voor de doorgevoerde hervormingen toont de grafiek rechts de mutatie in het aantal benodigde procedures bij het starten van een bedrijf over de periode 2008-2013 (gele stippen) en 2013-2016 (rode driehoeken). Een verschuiving in de implementatie van hervormingen van meer (minder) dan nul betekent dat een land dichterbij (verder weg) beweegt van de best practice. Het cijfer onder de grafiek toont de huidige plaats op de wereldranglijst van het land. Er zijn geen gegevens beschikbaar voor Malta over 2008.

Hervormingen ter versterking van het regelgevende kader en de rechtsorde die de sanering van niet-renderende leningen eenvoudiger maken en knelpunten wegnemen voor de toe- en uittreding van bedrijven moeten samen met het aanpakken van extreem gecompliceerde administratieve procedures en inefficiënte insolventiekaders hoog op de Europese hervormingsagenda worden gezet. Zoals besproken in dit Jaarverslag is de implementatie van bedrijfsvriendelijke hervormingen de afgelopen jaren zeer zwak geweest. Dit vraagt om een hernieuwde impuls voor dergelijk beleid.[37] Naast de verschillende maatregelen om de besproken hervormingen in het eurogebied een impuls te geven kan benchmarking eveneens de invoering van hervormingen op het gebied van het bedrijfsklimaat en de productmarkten bevorderen. Structurele indicatoren dienen voornamelijk te worden beschouwd als illustratieve voorbeelden van het bedrijfsklimaat in een bepaald land, maar zij kunnen ook helpen om best practices te identificeren en doelen te stellen en zijn daarom nuttig voor het benchmarkingproces.

Monetair beleid ondersteunt herstel in het eurogebied en zorgt voor een stijging van de inflatie

Meer monetairbeleidsmaatregelen nodig in 2016

De verslechterde economische en financiële situatie vereiste aan het begin van het jaar extra aandacht

De tijdens de afgelopen jaren door de ECB genomen monetairbeleidsmaatregelen beoogden het economisch herstel in het eurogebied te ondersteunen en de inflatie terug te laten keren naar een peil van onder, maar dicht bij 2% op middellange termijn. Die maatregelen, met name de gerichte langerlopende herfinancieringstransacties (targeted longer-term refinancing operations - TLTRO’s), het APP en de negatieve rente op de depositofaciliteit, werden in diverse stappen ten uitvoer gelegd en bleken uitermate efficiënt bij het ondersteunen van het herstel en het afwenden van desinflatoire druk. Tegenwind in 2016 zorgde evenwel voor uitstel in het convergeren van de inflatie naar niveaus die in overeenstemming waren met de doelstelling van de Raad van Bestuur. Daardoor waren in de loop van het jaar nieuwe monetairbeleidsmaatregelen nodig.

Begin 2016 verslechterde de economische en financiële situatie als gevolg van de toegenomen onzekerheid, de geopolitieke risico’s en de sterkere volatiliteit op de financiële en grondstoffenmarkten. Zo steeg vooral de ongerustheid over welke richting de wereldeconomie uitgaat in het licht van de vertraging in de opkomende economieën, inzonderheid in China. Bovendien bleef de inflatiedynamiek zwakker dan verwacht, voornamelijk vanwege de nieuwe scherpe daling van de olieprijzen en de gematigde loongroei. Samen met de teruglopende inflatieverwachtingen op korte en middellange termijn, wees een en ander op grotere risico’s van tweederonde-effecten aangezien de bij de loonvorming betrokken instanties er door de zwakke inflatievooruitzichten zouden kunnen worden toe aangezet de loonstijgingen uit te stellen.

Tegen die achtergrond bevestigde de Raad van Bestuur in januari zijn forward guidance door te beklemtonen dat volgens hem de basisrentetarieven van de ECB gedurende een lange periode, en ruim langer dan de periode van de netto-aankopen van activa, op hun huidige of lagere niveaus zouden blijven. Aangezien niet duidelijk was hoe krachtig de tegenwind zou zijn en hoelang hij zou aanhouden, achtte de Raad van Bestuur het bovendien noodzakelijk om op de monetairbeleidsvergadering van maart 2016, wanneer meer informatie beschikbaar zou zijn – inclusief de nieuwe projecties van de medewerkers –, de monetairbeleidskoers opnieuw te bekijken en deze eventueel te herzien.

In het eerste kwartaal verslechterde het vooruitzicht op een duurzame aanpassing van het inflatieverloop in overeenstemming met de doelstelling van de Raad van Bestuur van een inflatie onder, maar dicht bij 2% op middellange termijn. Inzonderheid de financiële voorwaarden werden verscherpt, vooral op de aandelen- en de valutamarkten, wat het risico inhield dat zulks zou leiden tot krappere financieringsvoorwaarden voor de reële economie. De binnenkomende informatie wees er tevens op dat het economisch herstel was vertraagd en dat de inflatie opnieuw negatief was geworden. Hoewel die daling grotendeels te wijten was aan de teruglopende olieprijzen, bleek ook de onderliggende prijsdruk zwakker dan verwacht. Ook de marktgebaseerde inflatieverwachtingen op middellange termijn namen af, waardoor de risico’s op tweederonde-effecten verder toenamen. De door ECB-medewerkers samengestelde inflatieprojecties van maart werden aanzienlijk neerwaarts herzien, waardoor eens te meer de datum werd uitgesteld waarop de inflatie naar verwachting terug zou keren naar de doelstelling van de Raad van Bestuur, namelijk een inflatie van onder, maar dicht bij 2%.

Somberder vooruitzichten vereisten in maart een krachtige monetairbeleidsreactie

Tegen die achtergrond beschikte de Raad van Bestuur over sterke argumenten om zijn monetairbeleidskoers opnieuw te bekijken en aanzienlijke monetaire stimulus te blijven verschaffen teneinde de verhoogde risico’s voor de doelstelling van de ECB inzake prijsstabiliteit af te wenden. In maart 2016 nam de Raad van Bestuur derhalve een omvangrijk pakket monetairbeleidsmaatregelen.

Op zijn vergadering van maart besloot de Raad van Bestuur: (i) de basisrentetarieven te verlagen, en in het bijzonder de rente op de depositofaciliteit tot -0,40%[38]; (ii) de maandelijkse aankopen in het kader van het APP op te voeren tot € 80 miljard vanaf april 2016 en de voor emittent en uitgifte geldende limieten te verhogen voor de aankopen van bepaalde soorten van effecten; (iii) in het APP een nieuw programma op te nemen voor de aankoop van bedrijfsobligaties (corporate sector purchase programme - CSPP), meer bepaald voor de aankoop van in euro luidende kredietwaardige obligaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde niet-bancaire ondernemingen; en (iv) van start te gaan met een nieuwe reeks van vier TLTRO’s-II, elk met een looptijd van vier jaar, en zulks vanaf juni 2016. Bovendien bleef de Raad van Bestuur in zijn forward guidance duidelijk maken dat de basisrentetarieven van de ECB vermoedelijk langdurig op hun huidige of lagere niveaus zouden blijven, ruim langer dan de periode van de netto-aankopen van activa; hij bevestigde ook dat de aankopen zouden moeten lopen tot eind maart 2017, of langer, indien nodig, en in ieder geval tot wanneer de Raad van Bestuur een duurzame aanpassing van het inflatieverloop merkte in overeenstemming met zijn inflatiedoelstelling.

Dat omvangrijke maatregelenpakket was erop gericht de kredietvoorwaarden van de private sector verder te versoepelen en de kredietverstrekking aan die sector te stimuleren; daardoor zou het herstel in het eurogebied vastere voet krijgen en zou de inflatie sneller naar de gewenste niveaus terugkeren. De maatregelen hielpen ook de druk op de financiële markten eerder in het jaar temperen, en voorkomen dat die druk de doorwerking van de accommoderende monetairbeleidskoers zou ondermijnen (zie Paragraaf 2.2 van Hoofdstuk 1). De verlaging van de rente op de depositofaciliteit was bedoeld om de kredietvoorwaarden verder te versoepelen (zie Grafiek 23). Dit betekent dat banken met liquiditeitstegoeden boven de minimumreserveverplichtingen er zouden worden toe aangezet die liquiditeiten aan te wenden hetzij om andere activa aan te kopen, hetzij om meer leningen te verstrekken aan de reële economie. Op die manier verstevigde de negatieve rente op de depositofaciliteit het APP, zulks via een versterking van de effecten van de portefeuilleherschikkingen.

Grafiek 23

Basisrentetarieven van de ECB

(procenten op jaarbasis)

Bron: ECB.
Toelichting: De meest recente waarneming betreft 7 december 2016.

De TLTRO’s-II werden ontworpen als een belangrijk element van kredietversoepeling en kredietschepping, dat bevorderlijk is voor de monetairbeleidstransmissie via het kredietverleningskanaal. Terwijl het aan te rekenen maximumtarief vastgesteld werd op hetzelfde niveau als de rente op de basisherfinancieringstransacties bij de toewijzing ervan, zou de eigenlijke toegepaste rente even laag kunnen uitvallen als de rente op de depositofaciliteit indien de kredietverstrekking door een specifieke bank zou uitstijgen boven haar vooraf bepaalde benchmark.[39]

De invoering van het CSPP zorgde ervoor dat de activa-aankopen van het Eurosysteem nog sterker gingen doorwerken in de reële economie. Om aan zoveel mogelijk bedrijven en sectoren ten goede te komen, werd de hoeveelheid in aanmerking komende activa ruim gehouden.[40] De aankopen in het kader van het CSPP konden in principe zowel op de primaire als op de secundaire markt worden verricht.[41]

Het eurogebied gaf in de tweede helft van 2016 blijk van veerkracht, maar de zwakke onderliggende inflatie hield aan

Samen met de reeds bestaande aanzienlijke monetaire stimulans was het beleidspakket waartoe in maart 2016 werd besloten, van essentieel belang voor de veerkracht van de economie van het eurogebied tegenover de mondiale en politieke onzekerheid. Na het resultaat van het Britse referendum over het EU-lidmaatschap omstreeks medio 2016, nam de volatiliteit op de financiële markten aanvankelijk toe, maar de markten gaven algemeen beschouwd blijk van bemoedigende veerkracht en werden vrij snel opnieuw rustig. Die veerkracht werd extra bevorderd doordat de centrale banken wereldwijd bereid werden gevonden om, indien nodig, liquiditeiten te verschaffen, een en ander in combinatie met een strikt regelgevend en toezichthoudend kader voor de banken uit het eurogebied en met de accommoderende monetairbeleidsmaatregelen van de ECB.

Terzelfder tijd bleven de potentiële toekomstige impact van het Britse referendum en van andere geopolitieke onzekerheden, samen met de gematigde groeivooruitzichten in de opkomende economieën, de buitenlandse vraag drukken. Aanvankelijk werd ervan uitgegaan dat die beide factoren neerwaartse risico’s inhielden voor de economische vooruitzichten van het eurogebied voor de tweede helft van het jaar. Dat bleek ook uit de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van september 2016, waarin de groeivooruitzichten voor het eurogebied licht neerwaarts werden herzien ten opzichte van de oefening van juni. De onderliggende prijsdruk bleef bovendien onvoldoende overtuigend opwaarts gericht, wat een bron van bezorgdheid bleef. In het bijzonder de groei- en inflatievooruitzichten in het eurogebied bleven afhankelijk van een sterk ondersteunend financieringsklimaat, wat in hoge mate de accommoderende monetairbeleidskoers weerspiegelde.

Daarom bleef de Raad van Bestuur in het najaar de ontwikkelingen op de economische en financiële markten van zeer nabij volgen en herhaalde hij zijn engagement om zware monetaire steun te verlenen aan een duurzame convergentie van de inflatie naar niveaus onder, maar dicht bij 2% op middellange termijn. Teneinde kracht bij te zetten aan zijn bereidheid en zijn vermogen om indien nodig in te grijpen, vroeg de Raad van Bestuur bovendien de desbetreffende comités van het Eurosysteem de mogelijkheden te evalueren die een vlotte tenuitvoerlegging waarborgen van het APP tot maart 2017 of, indien nodig, langer.

Naar het einde van het jaar bleef het herstel in het eurogebied veerkrachtig ondanks de onzekere situatie; daaraan werd bijgedragen door de aanhoudende sterke doorwerking van de monetairbeleidsmaatregelen in de reële economie van het eurogebied. De opleving zette zich voort in een gematigd maar aantrekkend tempo, voornamelijk tegen de achtergrond van een verstevigende binnenlandse vraag, een stijgend reëel besteedbaar inkomen, een duurzame werkgelegenheidscreatie en nog steeds zeer gunstige financieringsvoorwaarden. Ook de inflatie steeg als gevolg van de oplopende energieprijzen en ze zou zich verder herstellen.

Het beleidspakket van december was erop gericht de zeer sterke monetaire accommodatie in stand te houden.

Het scenario van een geleidelijke stijging van de inflatie berustte nog steeds in hoge mate op ondersteuning door het accommoderend monetair beleid. Vanwege de aanhoudend zwakke onderliggende inflatie, werd het onwaarschijnlijk geacht dat de inflatie op voldoende overtuigende wijze duurzaam naar de gewenste niveaus zou convergeren. Tegen die achtergrond werd het garanderen van de zeer aanzienlijke monetairbeleidsaccommodatie tot na maart 2017 als gerechtvaardigd beschouwd.

Op zijn vergadering van december besloot de Raad van Bestuur derhalve: (i) de termijn van zijn netto-aankopen van activa te verlengen tot na maart 2017; hij kondigde daarbij aan dat het APP zou worden verlengd – samen met de herinvestering van op vervaldag komende effecten[42] – ten belope van maandelijks € 60 miljard vanaf april 2017 tot eind december 2017, of langer indien nodig, en in ieder geval totdat de Raad van Bestuur een duurzame aanpassing van het inflatietraject ziet in overeenstemming met zijn inflatiedoelstelling; en (ii) de parameters van het APP vanaf januari 2017 aan te passen teneinde de verdere vlotte tenuitvoerlegging ervan te verzekeren, zulks door de minimale resterende looptijd voor staatsobligaties die in aanmerking komen voor het aankoopprogramma terug te brengen van twee jaar tot één jaar en door, voor zover nodig, aankopen toe te staan van effecten met een lager effectief rendement dan de rente op de depositofaciliteit van de ECB.[43] De basisrentetarieven van de ECB werden ongewijzigd gelaten en de Raad van Bestuur bleef ervan uitgaan dat ze gedurende een lange periode op hun huidige of lagere niveaus zouden blijven, en ruim langer dan de periode voor de netto-aankopen van activa. De Raad van Bestuur bevestigde bovendien zijn verbintenis om het verloop van de vooruitzichten inzake prijsstabiliteit van zeer nabij te volgen en, indien zulks gerechtvaardigd blijkt om zijn doelstelling te bereiken, daartoe alle instrumenten in te zetten waarover hij in het kader van zijn mandaat beschikt. De Raad van Bestuur beklemtoonde inzonderheid dat mochten de vooruitzichten inmiddels verslechteren, of mochten de financiële voorwaarden onverenigbaar worden met verdere vooruitgang naar een duurzame aanpassing van het inflatietraject, hij het programma zou opschroeven qua omvang en/of qua duur.

Die beslissingen beoogden zeer gunstig blijvende financiële voorwaarden in het eurogebied, wat van cruciaal belang blijft om de doelstelling van de ECB inzake prijsstabiliteit te bereiken. In het bijzonder de uitbreiding in de tijd van de aankopen in het kader van het APP was bedoeld om de financieringsvoorwaarden aanhoudend te ondersteunen en, derhalve, te zorgen voor een meer duurzame transmissie van de stimuleringsmaatregelen ter ondersteuning van het gematigde, maar verstevigende herstel. Terzelfder tijd was de duidelijker marktaanwezigheid van het Eurosysteem bedoeld om voor stabiliteit te zorgen in een klimaat van toegenomen onzekerheid, inclusief bezorgdheid over de potentiële langere-termijn gevolgen van het Britse referendum en over eventuele beleidsimplicaties na de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten. De vertraging in het maandelijkse tempo van de aankopen weerspiegelde de herbeoordeling, door de Raad van Bestuur, van de risicobalans, volgens welke het vertrouwen in de totale economische resultaten van het eurogebied was verstevigd, terwijl de deflatierisico’s grotendeels waren verdwenen. De beslissing was er al met al op gericht de financiële voorwaarden in het eurogebied te beschermen en het herstel vastere voet te laten krijgen, ondanks eventuele externe of interne schokken.

Kader 5 De verdelingseffecten van het monetair beleid

De ECB heeft de afgelopen jaren een aantal monetairbeleidsmaatregelen genomen in het kader van haar streven naar prijsstabiliteit. De basisrentetarieven van de ECB werden verlaagd tot een historisch dieptepunt, en er volgden nog andere niet-conventionele maatregelen, zoals TLTRO’s en aankopen van effecten van de private sector en de overheid, teneinde het monetair beleid verder te verruimen.[44] Dankzij die maatregelen konden de algemene financieringsvoorwaarden met succes worden versoepeld en werden de vooruitzichten voor de reële economische bedrijvigheid en de inflatie in het eurogebied ondersteund. De maatregelen die tijdens de afgelopen jaren zijn genomen, hebben, net als elke conventionele monetairbeleidsmaatregel, het hele beloop van marktrentes en activaprijzen beïnvloed. Hoewel dergelijke effecten de economie in haar geheel positief beïnvloeden via hun impact op de werkgelegenheidscreatie, valt niet uit te sluiten dat de uiteindelijke voordelen van veranderingen in de financiële variabelen ongelijkmatig verdeeld zijn over de economische sectoren en over de individuen. In dit Kader wordt getracht te belichten wat de verdelingsgevolgen zijn van de tijdens de afgelopen jaren door de ECB genomen monetairbeleidsmaatregelen. Daarbij worden eerst de rechtstreekse financiële kanalen besproken, en vervolgens de meer indirecte effecten op de groei en de arbeidsmarkt.[45]

In eerste instantie sorteert het monetair beleid verdelingseffecten via financiële kanalen, die zowel het financieel inkomen als het vermogen beïnvloeden. Wanneer de centrale bank de beleidsrente verlaagt of activa koopt en, zodoende, de rente op verschillende markten en voor verschillende looptijden drukt, wordt het financieel inkomen onvermijdelijk herverdeeld over de sectoren en de huishoudens, zulks volgens hun netto financiële positie, met andere woorden naargelang ze nettospaarders of nettokredietnemers zijn. De analyse van de tijdens de afgelopen jaren opgetekende wijzigingen in de nettorente-inkomens kan dus een duidelijk inzicht verschaffen in de verdelingsimpact van de lage rente, aangezien dat de component van het financieel inkomen is die het meest rechtstreeks door het monetair beleid wordt beïnvloed. Het effect van de dalende rentetarieven op de nettorente-inkomens (dat is de ontvangen rente min de betaalde rente) kan worden geraamd door na te gaan hoe het rendement op de bestaande voorraad activa en passiva tijdens de crisis veranderde. Voor het eurogebied als geheel ontvingen de financiële ondernemingen tijdens de periode van het tweede kwartaal van 2014 tot het derde kwartaal van 2016 per saldo minder rente-inkomens, terwijl de niet-financiële ondernemingen en de overheid op hun nettorentelasten bespaarden (zie Grafiek A).[46] De huishoudens, waar vaak wordt van aangenomen dat ze zwaar te lijden hadden omdat het nettospaarders betreft, hebben in feite slechts een licht verlies aan nettorente-inkomens geleden. Ter vergelijking: in Grafiek A worden ook de wijzigingen in de nettorente-inkomens sinds 2008 weergegeven, waaruit blijkt dat de belangrijkste effecten zich eigenlijk reeds hadden voorgedaan vóór de invoering, in juni 2014, van de negatieve rente op de depositofaciliteit van de ECB en de aanvang van de aankopen van overheidseffecten in maart 2015.

Dergelijke sectorspecifieke aggregaten verhullen grote verschillen qua effecten tussen de individuele huishoudens. Het meten van individuele effecten is niet eenvoudig, maar uit de Household Finance and Consumption Survey van het Eurosysteem kunnen bepaalde conclusies worden getrokken. Tot dusver is de enquête tweemaal georganiseerd, in 2010 en 2014, waardoor is kunnen worden nagegaan hoe het netto financieel inkomen tussen de verschillende huishoudens verschoof naarmate de rente daalde.[47] Voor het eurogebied als geheel is het aandeel van het netto financieel inkomen in het totale inkomen van de huishoudens licht gekrompen, wat strookt met de sectorspecifieke gegevens in Grafiek A. Ten grondslag daaraan lag echter een progressief verdelingseffect voor de huishoudens. De positie van de huishoudens met het laagste nettovermogen bleef grotendeels onveranderd als gevolg van een daling van zowel hun schuldaflossingen als hun inkomens uit financiële beleggingen, terwijl de rijkste huishoudens het meest verloren omdat hun financiële activa veel omvangrijker zijn dan hun schulden (zie Grafiek B).

Grafiek A

Veranderingen van de nettorente-inkomens in de sectoren

(aandeel in procenten bbp)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De grafiek toont de veranderingen in het vierkwartaals voortschrijdend gemiddelde van de nettorente-inkomens van het derde kwartaal van 2008 tot het derde kwartaal van 2016 en van het tweede kwartaal van 2014 tot het derde kwartaal van 2016. Teneinde de invloed van veranderingen in de voorraad activa/passiva op de nettorente-inkomens buiten beschouwing te laten, worden de veranderingen berekend door de rendementen op de activa en passiva toe te passen op de respectievelijk in het eerste kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2014 opgetekende hoeveelheid activa en passiva. Veranderingen in de nettorente-inkomens worden uitgedrukt in procenten bbp, waarbij het bbp wordt vastgelegd op de aanvangsdatum van de respectieve periodes. De rentebetalingen/-inkomens worden weergegeven na de toerekening van de IGDFI (indirect gemeten diensten van financiële intermediairs).

Grafiek B

Netto financieel inkomen van de huishoudens

(aandeel in procenten van het bruto-inkomen)

Bron: Household Finance and Consumption Survey van het Eurosysteem (2010 en 2014).
Toelichting: De procentuele marges geven nettovermogenscategorieën weer, bijvoorbeeld de laagste 20% = het één vijfde deel van de huishoudens met het laagste nettovermogen. De netto financiële stromen worden berekend als de inkomens uit financiële beleggingen min de totale schuldaflossingen. De aandelen worden berekend als de som van de netto financiële stromen van de huishoudens in elke nettovermogenscategorie gedeeld door de som van het inkomen van de huishoudens voor alle huishoudens in de nettovermogenscategorie.

De gevolgen van het monetair beleid voor de verdeling hangen ook af van het tweede financiële kanaal, namelijk de vermogenseffecten. De Household Finance and Consumption Survey verschaft ook in die effecten enig inzicht. De huishoudens in het eurogebied die financiële activa aanhouden, zoals aandelen en obligaties, behoren voornamelijk tot de hoogste categorie van de nettovermogensverdeling. Zo trekt een slechts zeer kleine subgroep van de populatie profijt van kapitaalwinsten op de aandelen- en obligatiemarkten; driekwart van de bevolking heeft er helemaal geen baat bij. Het bezit van een eigen huis, daarentegen, is gelijkmatiger verdeeld over de vermogensgroepen. Het mediaan huishouden heeft dus voordeel gehad bij de stijgingen van de huizenprijzen.[48]

De meest relevante periode om vermogenseffecten te beoordelen, is de periode sinds medio 2014. Vooral activa-aankopen worden immers geacht tot een stijging van de activaprijzen te leiden. De tijdens die periode opgetekende absolute en relatieve vermogenseffecten voor de verschillende vermogensniveaus kunnen worden verkregen door te ramen hoe de waarde van het medio 2014 (het laatst beschikbare tijdstip) aangehouden vermogen zich zou hebben ontwikkeld indien ze enkel was beïnvloed door de sindsdien vastgestelde wijzigingen in de prijzen van aandelen, obligaties en huizen.[49] Voor het eurogebied was er sprake van een absolute winst: voor alle vermogensniveaus nam het vermogen van de huishoudens als aandeel van hun gemiddeld inkomen toe. Dat kwam doordat de huizenprijzen in het eurogebied tijdens die periode opliepen, terwijl de obligatiekoersen gemiddeld beschouwd matig stegen en de aandelenkoersen gemiddeld genomen in feite daalden. Rijkere huishoudens trokken relatief gezien echter meer voordeel dan armere huishoudens (zie Grafiek C).

Grafiek C

Geraamde veranderingen in het nettovermogen van huishoudens

(mutaties in procentpunten in het gemiddeld nettovermogen als percentage van het gemiddelde bruto-inkomen in die vermogenscategorie (2014-II – 2016-II)

Bronnen: Simulaties van de ECB en Household Finance and Consumption Survey van het Eurosysteem.
Toelichting: De procentuele marges geven nettovermogenscategorieën weer, bijvoorbeeld de laagste 20% = het één vijfde deel van de huishoudens met het laagste nettovermogen.

Een evenwichtige beoordeling van de totale verdelingseffecten van het monetair beleid moet ook de macro-economische effecten ervan omvatten. Hoewel lage rentetarieven en hoge activaprijzen misschien niet voor alle sectoren en voor iedereen gunstig zijn, sorteren ze op middellange termijn positieve verdelingseffecten omdat ze de totale vraag stimuleren, de werkloosheid verlagen en bijdragen tot prijsstabiliteit; al die factoren maken de ongelijkheid vaak kleiner.

Sinds de start van het kredietverruimingspakket van de ECB in juni 2014 trok het eurogebied profijt van een ruimer en op de binnenlandse vraag gebaseerd herstel. Dat was niet het geval tijdens de periode 2009-2011, toen het herstel voor een groot deel op de netto-uitvoer berustte (zie Kader 2, Grafiek A). Hoewel moeilijk kan worden nagegaan in hoeverre het monetair beleid daaraan heeft bijgedragen, is het zo dat de maatregelen van de ECB sinds juni 2014 geleid hebben tot een neerwaartse convergentie van de rente op bankkrediet en tot een opwaartse tendens van de kredietvolumes. Dat had deels te maken met de vermindering van de financiële fragmentatie tijdens de periode 2011-2012. Er speelt nog een tweede factor: de maatregelen van de ECB hielpen een vicieuze cirkel doorbreken tussen de rente op bankkrediet, de macro-economische uitkomsten en de kredietrisicopercepties in kwetsbare landen. De kredietversoepeling hielp een negatief verdelingseffect inzake de toegang tot financiering ombuigen, wat nu doorwerkt in de totale vraag.

Naarmate de economie aantrok, liep de werkloosheidsgraad terug. De verbeteringen in de financiële voorwaarden als gevolg van het monetair beleid van de ECB ondersteunen de kredietverlening aan huishoudens en bedrijven, wat de consumptie (van duurzame goederen) en de investeringen in de hand werkt. Dat schraagde op zijn beurt de economische groei en de werkgelegenheid (zie Grafiek D). De werkgelegenheidscreatie zou aan met name armere huishoudens ten goede moeten komen, aangezien hun werkgelegenheidssituatie het gevoeligst is voor de economische situatie. Dat distributieve kenmerk stimuleert op zijn beurt verder de economische groei, aangezien huishoudens met een lager inkomen doorgaans een grotere marginale consumptiequote hebben. Tijdens de recente periode van krachtige werkgelegenheidsgroei zijn het reëel besteedbaar inkomen en de consumptie immers eveneens sterk gestegen (zie Grafiek E).

Grafiek D

Arbeidsmarktontwikkelingen

(mutaties in procenten op kwartaalbasis (werkgelegenheid) en in procenten (werkloosheid))

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De meest recente waarnemingen betreffen het derde kwartaal van 2016 (werkgelegenheid) en december 2016 (werkloosheidsgraad).

Grafiek E

Consumptie en bruto besteedbaar inkomen

(mutaties in procenten op jaarbasis)

Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De meest recente waarnemingen betreffen het derde kwartaal van 2016.

De ECB volgt de effecten die haar monetair beleid inzake verdeling sorteert. Die effecten beïnvloeden immers de transmissie van dat beleid en, derhalve, de aanpassingen in het inflatieverloop. Het aanpakken van enige ongewenste herverdelende effecten valt evenwel buiten het domein van het monetair beleid, aangezien dit laatste voornamelijk prijsstabiliteit beoogt. De overheid kan de verdeling van het inkomen en het vermogen via haar beleid bepalen, vooral via gerichte begrotingsmaatregelen. Om de terugkeer van de economie van het eurogebied naar het potentiële bbp sneller te laten verlopen en het groeitempo van de potentiële productie te verhogen, is een slagvaardiger en groeivriendelijk structureel en begrotingsbeleid van cruciaal belang ter aanvulling van de accommoderende monetairbeleidskoers van de ECB. Dat zou dan weer de druk op het monetair beleid verlichten en dit laatste in staat stellen opnieuw het gebruikelijke instrumentarium te hanteren, met inbegrip van positieve rentetarieven.

Monetairbeleidstransmissie naar de financiële en economische voorwaarden

De veelomvattende beleidsmaatregelen van de ECB bleven effectief voor een aanzienlijke versoepeling zorgen

De monetairbeleidsmaatregelen die ten uitvoer worden gelegd sinds medio 2014, toen de ECB een breedgedragen versoepelingsbeleid introduceerde, inclusief een versoepeling van de kredietverlening, spelen een cruciale rol in de ondersteuning van het herstel in het eurogebied. De veelomvattende beleidsmaatregelen – bijvoorbeeld de activa-aankopen, de TLTRO’s en de lage beleidsrentes – blijven doorsijpelen in de reële economie. Dientengevolge zijn de kredietvoorwaarden voor huishoudens en ondernemingen aanzienlijk versoepeld en is de kredietschepping toegenomen, waardoor de totale uitgaven in het hele eurogebied worden ondersteund.

De versoepeling was grotendeels het gevolg van de netto-aankopen in het kader van het APP. Het gaat daarbij om aankopen van een ruime waaier van effecten van de private en de overheidssector volgens vier subprogramma’s: het PSPP, het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (asset-backed securities purchase programme - ABSPP), het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (third covered bond purchase programme - CBPP3) en het CSPP. Het APP werd ook in 2016 vlot ten uitvoer gelegd. Dankzij de flexibiliteit ervan konden de gecombineerde maandelijkse aankopen aansluiten bij de doelstelling van de Raad van Bestuur, namelijk gemiddeld € 60 miljard per maand van januari tot maart 2016 en € 80 miljard per maand gedurende de rest van het jaar. De aankopen waren echter iets minder omvangrijk in augustus en in december, maanden met gewoonlijk een geringere marktliquiditeit, en lichtjes groter in de andere maanden. Het PSPP behield veruit het grootste aandeel in de totale aankopen (zie Grafiek 24).

Grafiek 24

Maandelijkse aankopen in het kader van het APP in 2016, naar programma

(EUR miljard)

Bron: ECB.

De maatregelen van de ECB bleven via de financiële markten en het bankwezen succesvol doorwerken

De door de ECB genomen monetairbeleidsmaatregelen hadden een aanzienlijke impact op de als referentie gehanteerde financiële activa. Vooral de activa-aankopen door het Eurosysteem en de lagerenteomgeving droegen bij aan de sinds medio 2014 opgetekende duidelijke daling van de geldmarktrentes en van het rendement op overheidsobligaties.[50] Het monetair beleid van de ECB hielp de voorwaarden op de obligatiemarkten in het eurogebied deels ook afschermen voor de stijgende rendementen op overheidsobligaties in de Verenigde Staten aan het einde van 2016. De maatregelen van de ECB beïnvloedden bovendien het verloop in andere segmenten van de financiële markten. Portefeuilleherschikkingen en positieve macro-economische effecten, gepaard gaande met de zeer hoge mate van monetaire accommodatie, zouden meer specifiek het herstel van de aandelenprijzen hebben kunnen ondersteunen. De nominale effectieve wisselkoers van de euro ging er in 2016 algemeen beschouwd op achteruit.

De beleidsmaatregelen van de ECB droegen op tweeërlei wijze bij aan een significante verbetering van de financieringsvoorwaarden van de banken. Om te beginnen, maakten de bancaire financieringsinstrumenten deel uit van de activacategorieën die hun rendement op middellange tot lange termijn aanzienlijk zagen slinken. Een en ander werd ondersteund door de impact die de activa-aankopen van het Eurosysteem hadden inzake portefeuilleherschikkingen en door schaarste-effecten als gevolg van de geringere uitgifte van obligaties door de banken, die veeleer leenden in het kader van TLTRO’s.[51] Als gevolg daarvan liepen de samengestelde kosten van schuldfinanciering voor de banken beduidend terug (zie Grafiek 25). Voorts bleven de banken duurdere marktfinanciering op korte termijn vervangen door financiering via TLTRO’s (en daarnaast maakten ze gebruik van de optie om de TLTRO’s-I door te rollen naar de goedkopere TLTRO’s-II).[52] Drie van de vier geplande TLTRO’s-II hadden plaats in 2016, terwijl de vierde voorzien is voor maart 2017.[53] Het totale opgenomen bedrag tot eind 2016 beliep € 506,7 miljard, of ongeveer 43% van de totale krediettoekenning aan de banken in het eurogebied krachtens de TLTRO’s-II.

Grafiek 25

Samengestelde kosten van schuldfinanciering voor de banken

(samengestelde kosten van deposito’s en ongedekte schuldfinanciering via de markt; procenten op jaarbasis)

Bronnen: ECB, Merrill Lynch Global Index en berekeningen van de ECB.

De totale impact van het APP en van de negatieve depositofaciliteitsrente op de winstgevendheid van de banken bleef beperkt aangezien de effecten op de diverse componenten van het inkomen van de banken elkaar grotendeels compenseerden (zie Grafiek 26). Enerzijds zorgden de twee maatregelen voor een daling van de rentes op een ruime waaier van financiële activa en voor een vernauwing van de rentemarges, waardoor ze bijdroegen aan lagere nettorente-inkomens. Anderzijds zorgden de marktwaardeverhogingen van de door banken aangehouden overheidsobligaties voor kapitaalwinsten. Bovendien droegen de positieve effecten van de recente monetairbeleidsmaatregelen op de economische vooruitzichten bij aan de stijgende kredietverleningsvolumes en aan de verbeterende kredietkwaliteit.

Grafiek 26

Winstgevendheid van de banken, het APP en de negatieve rente op de depositofaciliteit

(2014-2017; bijdragen in procentpunten aan het rendement op activa van de banken)

Bronnen: Europese Bankautoriteit, ECB en ramingen van de ECB.
Toelichting: De kapitaalwinsten zijn gebaseerd op gegevens op geconsolideerde basis voor de 68 bankgroepen in het eurogebied die voorkomen op de lijst van belangrijke instellingen die onder rechtstreeks toezicht van de ECB vallen en die in 2014 de EU-brede stresstest ondergingen. De cijfers voor het eurogebied zijn berekend als het gewogen gemiddelde voor de landen die deel uitmaken van de steekproef waarbij gebruik wordt gemaakt van geconsolideerde bankgegevens voor het gewicht van het bankstelsel van ieder land in het eurogebied als geheel.

Ondernemingen in het eurogebied trokken profijt van de accommoderende monetairbeleidskoers van de ECB

De monetaire stimulering werkte opvallend door in de kredietvoorwaarden van de banken en in de kredietschepping. De rentetarieven lopen sinds juni 2014 beduidend terug voor een ruime waaier van activacategorieën en kredietmarkten. De ondernemingen en huishoudens in het eurogebied konden derhalve profijt trekken van gunstiger kredietvoorwaarden. Bijvoorbeeld: de rente op bankkrediet voor ondernemingen zakte tussen juni 2014 en december 2016 met ruim 110 basispunten (zie Grafiek 19).

Ook de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) – de ruggengraat van de economie van het eurogebied –, die sterk afhankelijk zijn van bankkrediet, voelen de versoepeling. De kredietvoorwaarden van de banken voor de kmo’s zijn verder verbeterd: sinds mei 2014 zijn ze voor zeer kleine leningen aan ondernemingen met om en nabij 180 basispunten gedaald. In de enquête naar de toegang tot financiering voor ondernemingen in het eurogebied bleven de kmo’s bovendien gewag maken van een verdere verbetering van hun toegang tot krediet en van een grotere bereidheid van de banken om hun krediet te verstrekken tegen lagere rentetarieven.[54] Nieuw bankkrediet aan ondernemingen wordt nog steeds overwegend gebruikt om investeringsprojecten, voorraden en werkkapitaal te financieren.

De activa-aankopen van het Eurosysteem en de lagerenteomgeving hebben banken ertoe aangezet meer leningen te verstrekken, bijvoorbeeld door investeringen in lagerrentende effecten minder aantrekkelijk te maken. Door voor banken die actief krediet verstrekken de kosten verbonden aan de TLTRO’s-II te verlagen, werden die banken terzelfder tijd aangemoedigd meer krediet te verstrekken (aangezien een bank in het kader van de TLTRO’s-II goedkoper kan lenen als haar kredietvolume het referentiebedrag overschrijdt). Een en ander droeg bij aan een versoepeling van de kredietverleningscriteria en aan een verbetering van de bancaire kredietvoorwaarden, zoals bleek uit de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied.[55] Tegen de achtergrond van een aantrekkende kredietvraag, bleef de kredietverlening aan de private sector van het eurogebied zich derhalve geleidelijk herstellen. Tussen mei 2014 en december 2016 versnelde de twaalfmaands groei van de leningen aan huishoudens van -0,1% tot 2,0% en die van de leningen aan niet-financiële ondernemingen van -2,9% tot 2,3% (zie Grafiek 27).

Grafiek 27

MFI-leningen aan niet-financiële ondernemingen en huishoudens

(mutaties in procenten per jaar; gezuiverd voor seizoen- en kalenderinvloeden)

Bron: ECB.

De eerste gegevens over de bijdrage van het CSPP aan de soepeler financieringsvoorwaarden voor ondernemingen waren bemoedigend. De aankondiging van het CSPP op 10 maart 2016 werkte de aan de gang zijnde inkrimping van de ecarts tussen het rendement van door niet-financiële ondernemingen uitgegeven obligaties en een risicovrije rente sterk in de hand (zie Grafiek 28).[56] Het CSPP deed bovendien de uitgifte van in euro luidende bedrijfsobligaties in de loop van het jaar mee toenemen (zie Grafiek 29). Als gevolg van portefeuilleherschikkingen, ten slotte, steeg ook de vraag naar in het kader van het CSPP niet in aanmerking komende obligaties, en die vraag werd beantwoord door een opvoering van de uitgifte. Het CSPP sorteerde ook aanzienlijke spillovereffecten op de financieringsvoorwaarden van de ondernemingen aangezien de banken waar bankleningen werden vervangen door de uitgifte van schuldpapier door bedrijven gewag maakten van een zwaardere concurrentiedruk en een sterkere margevernauwing voor de kredietverlening aan grote ondernemingen.

De tenuitvoerlegging van het CSPP verliep zoals gepland, met goed gediversifieerde aankopen qua ratings, sectoren, landen en emittenten. Op 31 december 2016 hield het Eurosysteem voor ongeveer € 51 miljard niet-bancaire bedrijfsobligaties aan die waren uitgegeven door 225 verschillende emittenten.

Grafiek 28

Ecarts op kredietwaardige bedrijfsobligaties

(basispunten)

Bronnen: Markit en Bloomberg.
Toelichting: De ecarts op bedrijfsobligaties worden gemeten door ‘asset swap’-ecarts. De verticale lijnen geven de vergaderingen van de Raad van Bestuur weer op 10 maart en op 21 april. De indices bevatten tevens achtergestelde obligaties.

Grafiek 29

Brutoschulduitgifte door niet-financiële ondernemingen uit het eurogebied

(EUR miljard)

Bronnen: Dealogic en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De gegevens bevatten zowel kredietwaardige als niet-kredietwaardige obligaties. ‘Uitgifte in EUR’ wijst op nieuwe uitgifte in euro door niet-financiële ondernemingen met zetel in het eurogebied. ‘Uitgifte in alle valuta’s’ wijst op de totale nieuwe uitgifte door niet-financiële ondernemingen met zetel in het eurogebied.

De macro-economische ontwikkelingen in het eurogebied werden stevig ondersteund door het accommoderend beleid van de ECB

Over het algemeen sorteren de monetairbeleidsmaatregelen die de ECB sinds juni 2014 ten uitvoer legt, aanzienlijke macro-economische effecten. Bij ontstentenis ervan zou zowel de groei als het inflatieverloop in 2016 een flink stuk gematigder zijn uitgevallen. In het bijzonder het deflatierisico ebde weg, met name dankzij de maatregelen van de ECB.

Kader 6 Omvang en samenstelling van de balans van het Eurosysteem

Sinds de financiële crisis in 2007-2008 aanving, heeft het Eurosysteem via zijn balans uiteenlopende monetairbeleidsinterventies verricht, waardoor de omvang en samenstelling van die balans gaandeweg veranderde. Die interventies omvatten transacties om financiering te verstrekken aan tegenpartijen, alsook aankopen van activa in verschillende marktsegmenten om de transmissie van het monetair beleid te verbeteren en de financieringsvoorwaarden in het eurogebied te versoepelen. Omstreeks eind 2016 had de balans van het Eurosysteem een historisch hoge omvang van € 3,7 biljoen bereikt.

Begin juni 2014, vóór de Raad van Bestuur een aantal monetairbeleidsmaatregelen nam, maakten de monetairbeleidsactiva 40% uit van de totale activa op de balans van het Eurosysteem. Ze omvatten leningen aan kredietinstellingen van het eurogebied, die goed waren voor 30% van de totale activa (zie onderstaande grafiek) en monetairbeleidseffecten (activa die werden aangekocht in het kader van het Programma voor de effectenmarkten (Securities Markets Programme - SMP) en de aanvankelijke programma's voor de aankoop van gedekte obligaties), die ongeveer 10% van de totale activa uitmaakten. De overige financiële activa bestonden voornamelijk uit: (i) door het Eurosysteem aangehouden vreemde valuta’s en goud; (ii) in euro luidende niet-monetairbeleidsportefeuilles; en (iii) noodliquiditeitssteun die enkele nationale centrale banken (NCB's) van het Eurosysteem verleenden aan solvabele instellingen met tijdelijke liquiditeitsproblemen. Die overige financiële activa moeten voldoen aan (in diverse wetteksten[57] vastgelegde) interne rapportagevereisten van het Eurosysteem en beperkingen die het gevolg zijn van het verbod op monetaire financiering en van het feit dat ze het monetair beleid niet mogen doorkruisen.

Op de passiefzijde maakten de bankbiljetten in omloop – een van de belangrijkste passiva van een centrale bank – in juni 2014 ongeveer 44% van de totale passiva uit. De reserves van tegenpartijen[58] waren goed voor 16%; de overige passiva, met inbegrip van kapitaal en herwaarderingsrekeningen, voor 40%.

De sinds juni 2014 door de Raad van Bestuur genomen monetairbeleidsmaatregelen, met name het uitgebreid APP, dat op 9 maart 2015 van start ging, leidde tot zowel een uitbreiding van de balans als een wijziging in de samenstelling ervan. De monetairbeleidsinstrumenten stegen eind 2016 tot 61% van de actiefzijde, terwijl de omvang van de overige financiële activa relatief stabiel bleef. Op de passiefzijde was het belangrijkste effect merkbaar in de reserves van de tegenpartijen, die met € 1 biljoen toenamen en eind 2016 36% van de passiva uitmaakten, terwijl de bankbiljetten in omloop relatief beschouwd daalden tot 31%.

Grafiek

Verloop van de geconsolideerde balans van het Eurosysteem

(EUR miljard)

Bron: ECB.
Toelichting: Positieve cijfers hebben betrekking op activa, negatieve op passiva. De lijn voor liquiditeitsoverschotten stelt een positieve waarde voor, hoewel die lijn verwijst naar de som van de volgende passiefposten: rekeningen-courant bovenop de reserveverplichtingen en beroep op de depositofaciliteit.

Gemiddelde looptijd van de portefeuille en verdeling over activa en rechtsgebieden

Sinds de start van het APP heeft de ECB wekelijks het verloop gepubliceerd van de activa die worden aangehouden in het kader van de diverse programma's waaruit het APP bestaat. Daarnaast publiceert de ECB maandelijks de uitsplitsing tussen aankopen op de primaire en de secundaire markt van de aangehouden effecten voor het CBPP3, het ABSPP en het CSPP, alsook de uitsplitsing naar het land van de emittent – inclusief de gewogen gemiddelde looptijd – van de in het kader van het PSPP aangehouden effecten.[59]

Eind 2016 maakte het PSPP het grootste deel van het APP uit, met 82% van de totale in het kader van het APP aangehouden effecten. Voor het PSPP wordt de toerekening van de aankopen aan de thuismarkt van de NCB's bepaald door de kapitaalsleutel van de ECB. Binnen de hun toegewezen individuele quota kunnen de ECB en de NCB's flexibel kiezen tussen aankopen van effecten van de centrale, regionale en lokale overheid, effecten die werden uitgegeven door in de respectieve rechtsgebieden gevestigde agentschappen en, zo nodig, effecten uitgegeven door supranationale instellingen.

De gewogen gemiddelde looptijd van het PSPP bedroeg eind 2016 8,3 jaar, hoewel er sprake is van enige variatie tussen de rechtsgebieden. De looptijd van de door het Eurosysteem aangekochte activa is in twee opzichten relevant: enerzijds stelt deze het Eurosysteem in staat het renterisico van de markt weg te nemen en beleggers er aldus toe aan te zetten hun portefeuilles te herschikken; anderzijds streeft het Eurosysteem een voor de markt neutrale portefeuillesamenstelling na, door in alle rechtsgebieden effecten met alle in aanmerking komende looptijden aan te kopen, op een wijze die de samenstelling van de markt voor overheidsobligaties in het eurogebied weerspiegelt. Zoals in december 2015 werd aangekondigd, zullen de aflossingsbetalingen van de hoofdsom van de in het kader van het APP gekochte effecten worden herbelegd wanneer die vervallen, voor zolang als nodig is, waardoor de uit hoofde van het APP aangehouden effecten constant worden gehouden tot na de periode van de nettoaankopen van activa.

Verloop van de herfinancieringstransacties van het Eurosysteem

Het uitstaande bedrag van de herfinancieringstransacties van het Eurosysteem is sinds begin juni 2014 met ongeveer € 84 miljard gedaald. Op dat ogenblik stond nog een groot volume driejaars langerlopende herfinancieringstransacties uit en werd het nog afgelost. Sindsdien is het looptijdprofiel van de krediettransacties van het Eurosysteem verlengd. De gewogen gemiddelde looptijd is toegenomen van ongeveer een half jaar in juni 2014 tot drie jaar eind 2016, voornamelijk als gevolg van de twee reeksen TLTRO’s met een oorspronkelijke looptijd tot vier jaar.

De Europese financiële sector: verbetering van de weerbaarheid in een omgeving van geringe winsten

In haar regelmatige beoordeling van de opkomende risico's en de weerbaarheid van het financieel stelsel wees de ECB in 2016 op een aantal risico's voor de financiële stabiliteit van het eurogebied. Het algemene peil van de systeemstress in het eurogebied bleef evenwel beperkt. Hoewel de financiële instellingen vaak kampten met geringe winstgevendheid, verbeterden ze in veel gevallen hun weerbaarheid, bijvoorbeeld door hun kapitalisatieniveau te verhogen.

Na de oprichting, in november 2014, van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (Single Supervisory Mechanism – SSM), dat bestaat uit de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten (national competent authorities - NCA's), was 2016 het tweede volledige jaar waarin de ECB haar macro- en microprudentiële taken uitvoerde. De ECB leverde ook een bijdrage aan verscheidene belangrijke regelgevende initiatieven en aan maatregelen die de totstandkoming van de derde pijler van de bankenunie beogen, namelijk een Europees depositogarantiestelsel.

Risico's en kwetsbaarheden in het financieel stelsel van het eurogebied

De ECB beoordeelt het verloop van de financiële stabiliteit in de financiële stelsels van het eurogebied en de EU om eventuele kwetsbaarheden en bronnen van systeemrisico's op te sporen. Ze werkt daartoe samen met de andere centrale banken van het Eurosysteem en met het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB). Eventuele systeemrisico's in het financieel stelsel worden aangepakt via macroprudentiële beleidsmaatregelen.

De ECB licht haar analyse van de financiële stabiliteit toe in het halfjaarlijks Financial Stability Review.[60] Ze biedt eveneens analytische ondersteuning aan het Europees Comité voor Systeemrisico's in het kader van de financiëlestabiliteitsanalyse.

Periodes van onrust op de mondiale financiële markten in 2016 en bezorgdheid over de winstvooruitzichten van de banken in het eurogebied

Het algemene niveau van de systeemstress in het eurogebied bleef in 2016 beperkt, ondanks korte periodes van onrust op de mondiale financiële markten. Zo verslechterde het marktsentiment omstreeks het begin van het jaar als gevolg van de volatiliteit van de Chinese aandelenprijzen en de bezorgdheid over de opkomende markten. Later in het jaar ontstond politieke onzekerheid naar aanleiding van de resultaten van het referendum in het Verenigd Koninkrijk over het EU-lidmaatschap en de presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten. De koersen van de bankaandelen in het eurogebied maakten in 2016 periodes van sterke volatiliteit door, die al met al bijdroegen tot een stijging van de geraamde kosten van aandelenkapitaal. Een van de belangrijkste redenen daarvoor was nog steeds de bezorgdheid van de markt over de winstvooruitzichten van de banken van het eurogebied in een omgeving van geringe groei en lage rente. Tegelijkertijd werden de pieken van de systeemstress in het eurogebied getemperd door het aanhoudend soepel monetair beleid en de wegebbende bezorgdheid van de markt over China: de standaardindicatoren voor bank-, budgettaire en financiële stress bleven eind 2016 immers laag (zie Grafiek 30).

Grafiek 30

Samengestelde indicatoren van systeemstress in de financiële markten en de markten voor overheidsobligaties, en de waarschijnlijkheid dat twee of meer bankgroepen in gebreke blijven

(jan. 2011 – dec. 2016)

Bronnen: Bloomberg en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De "waarschijnlijkheid dat twee of meer LCBG’s in gebreke blijven" verwijst naar de waarschijnlijkheid dat banken in een steekproef van 15 grote en complexe bankgroepen (large and complex banking groups – LCBG’s) over een periode van één jaar terzelfder tijd niet aan hun verplichtingen kunnen voldoen.

Tegen die achtergrond werden in 2016 vier belangrijke risico's geïdentificeerd voor de financiële stabiliteit van het eurogebied (zie Tabel 2). De kans op een mondiale risicoherwaardering nam toe als gevolg van de grotere politieke onzekerheid, kwetsbaarheden in de opkomende markten en de relatief lage risicowaardering in de markten. Tegelijkertijd bleven de beleggers de risiconiveaus in hun portefeuilles opdrijven tegen de achtergrond van de lage rente. Inzake activaprijzen bleef het rendement op bedrijfsobligaties in 2016 laag, terwijl een aantal aandelenmarkten tekenen van overwaardering vertoonden. In sommige landen werden ook signalen zichtbaar van overwaardering van huizen en commercieel vastgoed.

Tabel 2

Belangrijkste risico's voor de financiële stabiliteit van het eurogebied volgens het Financial Stability Review van november 2016

Bron: ECB.
* De kleur geeft het gecumuleerde risiconiveau weer, dat een combinatie is van de waarschijnlijkheid dat het gelopen risico wordt bewaarheid en een raming van de vermoedelijke systemische impact van het geïdentificeerde risico in de komende 24 maanden, gebaseerd op het oordeel van ECB-medewerkers. De pijlen geven aan of het risico sinds het vorig Financial Stability Review is vergroot.

Andere belangrijke problemen in 2016 waren in tal van opzichten een erfenis van de bank- en overheidsschuldencrisissen. De banksector van het eurogebied bleef kwetsbaar, ondanks zijn weerbaarheid tegen de hierboven beschreven spanningen op de markten. De zwakke economische groei en de daarmee gepaard gaande lagerenteomgeving drukten de winstvooruitzichten van de banken in de geavanceerde economieën (zie Grafiek 31). Ondanks die problemen hebben de banken hun kapitaalpositie de afgelopen jaren aanzienlijk versterkt, zoals ook werd bevestigd door de uitkomsten van de EU-brede stresstest van de Europese Bankautoriteit (European Banking Authority – EBA) in 2016.

Grafiek 31

Mediaan van het rendement van de banken op het eigen vermogen in de belangrijkste geavanceerde economische regio's

(2006-2016, procenten op jaarbasis)

Bronnen: SNL Financial en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De gegevens voor 2016 betreffen de eerste helft van het jaar.

In een aantal landen van het eurogebied werden de winstvooruitzichten ook gedrukt door structurele overcapaciteit en de nog steeds onvolledige aanpassing van de bedrijfsmodellen aan de lagerenteomgeving (zie Kader 7).

Voorts bleef het aantal niet-renderende leningen in sommige landen van het eurogebied hoog, wat leidde tot bezorgdheid over de toekomstige winstgevendheid van de banken en de financiële stabiliteit (zie Kader 8). Bovendien bleef het aantal niet-renderende leningen traag afnemen. Op bankniveau waren de redenen daarvoor onder meer de ontoereikende operationele capaciteit, een gebrek aan ervaring met het beheer van niet-renderende leningen, kapitaalrestricties en geringe winstgevendheid. Daarnaast werd de snelle afwikkeling van niet-renderende leningen belemmerd door structurele factoren, bijvoorbeeld inefficiënte faillissementswetgeving, knelpunten in de juridische stelsels, een gebrek aan regelingen voor buitengerechtelijke oplossingen, de minder ontwikkelde markt voor niet-renderende leningen en boekhoudkundige en fiscale problemen.[61]

De risico's voor de financiële stabiliteit kwamen in 2016 eveneens voort uit factoren buiten de banksector. Om te beginnen, nam de bezorgdheid over de houdbaarheid van de schuld in de overheids- en de niet-financiële sector toe. Vervolgens steeg ook de risicobereidheid in de snel groeiende beleggingsfondssector. Hoewel de beleggingsfondsen in het eurogebied bestand bleven tegen de marktspanningen, wees de uitstroom uit een aantal vastgoedfondsen in het Verenigd Koninkrijk na het referendum op de kwetsbaarheden van open-eindefondsen (fondsen die een onbeperkt aantal aandelen kunnen uitgeven, waarbij beleggers op elk moment hun belegging van de hand kunnen doen). De risico's werden nog vergroot door het gebrek aan systeemperspectief in de regelgeving van de sector en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden om te voorkomen dat sectorbrede risico’s zouden ontstaan.

Een structurele analyse van de ruimere financiële sector van het eurogebied, met inbegrip van verzekeringsondernemingen, pensioenfondsen en schaduwbankinstellingen, bevestigde dat de niet-bancaire financiële sector in 2016 bleef groeien.[62] Tegelijkertijd plooide de banksector zich in 2016 verder terug op meer traditionele activiteiten. De verschuiving van de centralebank- en de wholesale-financiering naar financiering via deposito's ging gepaard met een daling van de op schulden gebaseerde activiteiten.

Kader 7 Diversiteit van de bancaire bedrijfsmodellen en aanpassing aan de lagerenteomgeving

De onvolledige aanpassing van de bancaire bedrijfsmodellen aan de lagerenteomgeving is een belangrijke factor in de geringe winstgevendheid van de banken in het eurogebied. Vóór de financiële crisis werden de bankwinsten opgedreven door het omvangrijk vreemd vermogen, de goedkope wholesale-financiering en de risicobereidheid inzake vastgoedleningen of effectisering. De crisis wees uit dat sommige van die strategieën niet duurzaam waren. De door de crisis teweeggebrachte veranderingen in de bereidheid van banken en beleggers om risico te nemen en in de regelgeving noopten tot een hervorming van de bancaire bedrijfsmodellen. De banken hebben de omvang van hun balans teruggeschroefd, hun kapitaalbasis versterkt en risicovollere activiteiten afgebouwd ten voordele van hun kernactiviteiten. In het eurogebied heeft dat over het algemeen geleid tot een verschuiving van investeringsbankieren en wholesale-activiteiten naar meer traditionele retailactiviteiten (zie Grafiek A).[63]

Grafiek A

Veranderingen in de voornaamste kenmerken van de bedrijfsmodellen van belangrijke bankgroepen in de EU na de crisis

(2001-2014; index: 2007 = 100)

Bronnen: Bloomberg, SNL Financial en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De index berust op de mediaanwaarde voor elke indicator. De retailratio wordt berekend als de verhouding tussen de cliëntendeposito's plus (netto)leningen van cliënten en de totale activa.

Vaak wordt gesteld dat, in een klimaat van geringe groei en lage rente, een verdere aanpassing van de bedrijfsmodellen in de richting van meer inkomen uit provisies en commissies de winstgevendheid van de banken zou kunnen ondersteunen. Uit nader onderzoek blijkt evenwel dat het succes van een dergelijke strategie wellicht wordt bepaald door het specifieke bedrijfsmodel van de bank, en derhalve door het type van inkomen uit provisies en commissies dat die bank kan genereren.[64]

De bedrijfsmodellen van de banken kunnen worden gerangschikt op basis van het gewicht van diverse activiteiten in de bancaire balansen. Analyses van de ECB wijzen uit dat de grootte van de bank, haar buitenlandse posities en haar financieringsprofiel belangrijke determinanten zijn van de bedrijfsmodellen (zie Grafiek B)[65]. Ze tonen ook aan dat categorieën zoals bewaarnemende banken, retailkredietverstrekkers, universele banken, gespecialiseerde of sectorspecifieke kredietverstrekkers en grote internationale banken, zoals mondiaal systeemrelevante banken (global systemically important banks – G-SIB’s), nuttig zijn om na te gaan welk effect diverse factoren op de banksector hebben (zie Grafiek C), of om in het bankentoezicht vergelijkingen te maken met soortgelijke instellingen naar bedrijfsmodel.

Wat de wisselwerking tussen het inkomen uit provisies en commissies en de bedrijfsmodellen betreft, kunnen verscheidene lessen worden getrokken uit recente analyses van de ECB. Ten eerste zijn bewaarnemende banken en vermogensbeheerders het meest gericht op inkomen uit provisies en commissies, zulks als gevolg van de hoge concentratie van verbonden activiteiten die hun bedrijfsmodellen kenmerken (zie Grafiek B). Terwijl universele en retailbanken doorgaans ongeveer een vierde van hun inkomen uit provisies en commissies halen, zijn die inkomsten het minst belangrijk voor gespecialiseerde kredietverstrekkers.[66] Mogelijk kan het specifieke bedrijfsmodel van dergelijke kredietverstrekkers moeilijker worden aangepast met het oog op een duidelijke verhoging van het inkomen uit provisies en commissies.

Grafiek B

Balansstructuur van de verschillende bedrijfsmodellen

(2014; ratio en procentueel aandeel van de totale activa en passiva of van het totale bedrijfsresultaat)

Bronnen: Bankscope, Bloomberg, SNL Financial en berekeningen van de ECB.
Toelichting: De gegevens zijn ontleend aan de balansen van 113 belangrijke instellingen die onder het toezicht van de ECB vallen. De grafiek toont de medianen van de variabelen die worden gebruikt voor de afbakening van de clusters, voor elk van de zeven voor 2014 geïdentificeerde clusters.

Ten tweede is het inkomen uit provisies en commissies sinds 2012 voor heel wat banken toegenomen (zie Grafiek C). Voor bewaarnemende banken, vermogensbeheerders en universele banken heeft het gestegen inkomen uit provisies en commissies tijdens de waarnemingsperiode de lagere nettorente-inkomens gecompenseerd. Banken met andere bedrijfsmodellen lieten zowel een positieve groei van de nettorente-inkomens als van het inkomen uit provisies en commissies optekenen, wat betekent dat het genereren van dit laatste inkomen wellicht nauw samenhangt met de algemene activiteiten van die banken. Of het nettorente-inkomen en het inkomen uit provisies en commissies als complementair of als elkaars substituut kunnen worden beschouwd, hangt derhalve af van het bedrijfsmodel van de bank en van de bron van het gegenereerde inkomen uit provisies en commissies.

Grafiek C

Veranderingen in het nettorente-inkomen en het netto-inkomen uit provisies en commissies voor belangrijke instellingen, uitgesplitst naar bedrijfsmodel

(mutaties in procentpunten van de nettorente-inkomens ten opzichte van de totale activa en van de netto-inkomens uit provisies en commissies ten opzichte van de totale activa tijdens de periode 2012-2015)

Bronnen: ECB en SNL Financial.
Toelichting: Het staal omvat 94 belangrijke instellingen die onder het toezicht van de ECB vallen. Universele banken omvatten ook G-SIB's die universele banken zijn, terwijl de G-SIB's geen universele banken omvatten.

Ten derde is uit een analyse van de gevolgen van die ontwikkelingen voor de financiële stabiliteit gebleken dat de weerbaarheid van het inkomen uit provisies en commissies tegen ongunstige macro-economische ontwikkelingen verschilt van het ene bedrijfsmodel tot het andere.[67] Doordat het inkomen uit provisies en commissies op diverse manieren kan worden gegenereerd, is die inkomstenbron mogelijk volatieler voor bedrijfskredietverstrekkers, wholesale-kredietverstrekkers, sectorspecifieke en retailkredietverstrekkers en universele banken dan voor gediversifieerde kredietverstrekkers en G-SIB's. Hoewel de stijging van het inkomen uit provisies en commissies de afgelopen jaren bijgedragen heeft tot het diversifiëren van de inkomstenbronnen voor bepaalde categorieën van deze bedrijfsmodellen, zou die bijdrage in ongunstiger omstandigheden aanzienlijk kunnen afnemen.

Tot slot, hoewel sommige banken tussen 2007 en 2014 op een ander bedrijfsmodel overschakelden, bleven de meeste in dezelfde groep.[68] Doorgaans zijn bancaire bedrijfsmodellen dus vrij star en kunnen ze niet zomaar worden aangepast aan een veranderende omgeving of in het vooruitzicht van spanningen. Specifieke gevolgen voor de financiële stabiliteit kunnen ontstaan als bepaalde bankclusters meer dan andere vatbaar zijn voor systeemstress. Dat zou dan op zijn beurt kunnen leiden tot een concentratie van het systeemrisico.

De macroprudentiële functie van de ECB

De verantwoordelijkheid voor beslissingen over macroprudentiële maatregelen in het eurogebied wordt gedeeld tussen de nationale autoriteiten en de ECB. De nationale autoriteiten behouden de bevoegdheid om macroprudentiële maatregelen te nemen, maar de ECB kan die maatregelen aanscherpen indien het om macroprudentiële instrumenten gaat die krachtens EU-wetgeving aan haar zijn toegewezen. De asymmetrische aard van de bevoegdheden weerspiegelt de rol die de ECB moet spelen om eventuele passiviteit (inaction bias) op nationaal niveau te ondervangen.

In 2016 hebben de ECB en de nationale autoriteiten wederom brede discussies gevoerd, zowel op technisch als op beleidsniveau, over het gebruik van macroprudentiële instrumenten. Doel van die discussies was het beoordelen van de doeltreffendheid van het macroprudentieel beleid in alle landen die onder het Europees bankentoezicht vallen.

Macroprudentieel beleid in 2016

In 2016 versterkte de ECB haar coördinerende rol in het macroprudentieel beleid en haar externe communicatie over macroprudentiële aangelegenheden, dit teneinde de transparantie te verbeteren en de belangrijke rol van het macroprudentieel beleid te onderstrepen. De Raad van Bestuur heeft zijn eerste verklaring over het macroprudentieel beleid uitgegeven na besprekingen in het Macroprudentieel Forum, dat bestaat uit de leden van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de ECB. In maart en oktober werden tevens de eerste twee Macroprudential Bulletins van de ECB gepubliceerd. Met dit Bulletin wordt beoogd het macroprudentieel beleid transparanter te maken, informatie te verstrekken over lopend onderzoek met betrekking tot macroprudentiële onderwerpen en toe te lichten hoe dit toepassing vindt in specifieke beleidswerkzaamheden van de ECB. In het eerste Macroprudential Bulletin werd ook het macroprudentieel beleidskader van de ECB besproken en werd nagegaan hoe dit zich verhoudt tot andere macroprudentiële fora en processen in de EU.[69]

De ECB vervulde ook haar wettelijk mandaat om de macroprudentiële beslissingen te beoordelen van de nationale autoriteiten in de landen die onder het Europees bankentoezicht vallen. Ze ontving kennisgevingen van meer dan honderd dergelijke beslissingen, waarvan de meeste betrekking hadden op de vaststelling van contracyclische kapitaalbuffers, de aanwijzing van systeemrelevante kredietinstellingen en de kalibratie van de kapitaalbuffers van deze laatste. De ECB ontving ook kennisgevingen over de invoering van de buffer voor systeemrisico's en van ondergrenzen voor risicogewichten in sommige landen.

Alle 19 eurolanden beoordelen de cyclische systeemrisico's en bepalen het niveau van de contracyclische kapitaalbuffer op kwartaalbasis. In de meeste eurolanden bleven de cyclische systeemrisico's beperkt. De Raad van Bestuur keurde de door de nationale autoriteiten genomen beslissingen over de contracyclische kapitaalbuffers goed. Zo heeft de aanzienlijke opbouw van cyclische systeemrisico's in Slowakije tot de beslissing geleid om er de contracyclische kapitaalbuffer op 0,5% vast te stellen per 1 augustus 2017.

In 2016 hebben de ECB, de nationale autoriteiten en de Financial Stability Board (FSB), in overleg met het Bazels Comité voor Bankentoezicht (BCBS), de beoordeling van mondiaal systeemrelevante banken (G-SIB's) in de eurolanden geactualiseerd. Op grond van die beoordeling werden acht banken in Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland en Spanje toegewezen aan de internationaal overeengekomen G-SIB-categorieën 1 en 3, waarvoor de kapitaalbufferpercentages respectievelijk 1,0% en 2,0% bedragen.[70] De nieuwe bufferpercentages zijn van toepassing vanaf 1 januari 2018, met inachtneming van een overgangsperiode. De lijsten van G-SIB's en andere systeemrelevante instellingen (other systemically important institutions - O-SII's) en hun bufferpercentages worden op jaarbasis herzien.

De nationale autoriteiten hebben ook de kapitaalbuffers voor de 110 O-SII's vastgesteld. De vastgestelde bufferpercentages zijn in lijn met de nieuwe methodologie van de ECB voor het beoordelen van buffers voor O-SII's.[71] Alle instellingen die als O-SII's zijn aangewezen, zullen vanaf 2019 een strikt positief kapitaalbufferpercentage hebben.

Macroprudentiële stresstests

In het kader van haar macroprudentiële functie heeft de ECB de EU-brede stresstest voor toezichtsdoeleinden, waaraan zij in 2016 actief heeft deelgenomen, uitgebreid met een macroprudentieel onderdeel.[72] Terwijl de stresstest voor toezichtsdoeleinden zich richt op het ramen van de rechtstreekse impact op de solvabiliteit van afzonderlijke banken, had het macroprudentieel onderdeel tot doel de potentiële afgeleide macro-economische effecten van stress te kwantificeren. De studie was gebaseerd op een door ECB-medewerkers ontwikkeld conceptueel kader, dat als ondersteuning zal worden gebruikt bij het bijstellen van de macroprudentiële beleidsmaatregelen.[73]

De eerste stap bestond in het ramen van de impact die veranderingen in het geaggregeerde volume van de bankleningen hebben op de solvabiliteit van de banken, waardoor de inconsistentie als gevolg van de veronderstelling van statische balansen in de methodologie voor EU-brede stresstests, gedeeltelijk werd weggenomen. In een tweede stap werden de afgeleide effecten op macro-economische variabelen geraamd. Die effecten hebben betrekking op de aanpassingen die de banken mogelijk aanbrengen wanneer hun kapitaalratio daalt tot onder een vooraf bepaalde kapitaaldoelstelling in het ongunstige scenario. De intensiteit van die effecten hangt af van de aanpassingsstrategie: hoe meer aandelen er worden uitgegeven, hoe kleiner de afgeleide macro-economische effecten.

Naast de endogene reactie van de banksector op stress, werden er in het macroprudentieel onderdeel van de oefening twee supplementaire factoren opgenomen die kunnen maken dat de solvabiliteit van de banken verder afneemt door de afgeleide effecten van spanningen, namelijk de onderlinge verwevenheid van banken en de sectoroverschrijdende effecten via aandelenbezit. De conclusie van de oefening was dat de rechtstreekse besmetting via interbancaire geldmarkten beperkt zou moeten blijven, terwijl de sectoroverschrijdende effecten voornamelijk een invloed zouden hebben op niet-bancaire financiële instellingen, in het bijzonder op beleggings- en pensioenfondsen.

Samenwerking met het Europees Comité voor Systeemrisico's

De ECB bleef analytische, statistische, logistieke en administratieve ondersteuning verlenen aan het ESRB-secretariaat, dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse werkzaamheden van het ESRB. Het Comité voor financiële stabiliteit van de ECB stelde samen met het Wetenschappelijk Adviescomité en het Technisch Adviescomité van het ESRB een verslag op over de macroprudentiële beleidsvraagstukken die door de lage rentevoeten en de structurele veranderingen in het Europese financiële stelsel zijn ontstaan.[74] In het verslag wordt ingegaan op de potentiële aan de lagerenteomgeving gerelateerde risico's in de verschillende financiële sectoren en worden mogelijke macroprudentiële beleidsoplossingen belicht. Dat verslag betreft niet alleen banken, maar ook andere soorten van financiële instellingen, financiële markten en marktinfrastructuur, overkoepelende aangelegenheden met betrekking tot het financiële stelsel, en de wisselwerking met de bredere economie.

Voorts ondersteunde de ECB het ESRB bij het publiceren, op 28 november 2016, van acht landspecifieke waarschuwingen over kwetsbaarheden met betrekking tot residentieel vastgoed. Daartoe analyseerde ze indicatoren van onevenwichtigheden en ontwikkelde ze overwaarderingsmodellen. De behandelde kwetsbaarheden hadden betrekking op de stijgende schuldenlast van de huishoudens en op het vermogen van deze laatste om hun hypotheekschuld af te lossen, evenals op de waardering of het prijsverloop van residentieel vastgoed. Niettegenstaande deze analyse, moeten de leemtes in de vastgoedgegevens verder worden aangevuld, zoals vermeld in een ESRB-Aanbeveling die de geharmoniseerde definities bevat die nodig zijn om gegevens te verzamelen over de residentiële en de commerciële vastgoedsector.

De microprudentiële functie van de ECB

2016 was voor ECB-Bankentoezicht het tweede volledige werkingsjaar. Het hele jaar door bleven activiteiten op dit gebied bijdragen tot een stabiele Europese banksector en gelijke concurrentievoorwaarden voor alle banken in het eurogebied.

De ECB verfijnde de procedure van prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process – SREP) voor de bankgroepen waarover ze rechtstreeks toezicht houdt, via de publicatie van hoogwaardige verwachtingen inzake de interne solvabiliteits- en liquiditeitsbeoordelingsprocedures van de banken, alsook van een aanbeveling betreffende het beleid van de banken inzake dividenduitkeringen. Bovendien nam ze verduidelijkingen van de Europese Commissie en de EBA in aanmerking. Prudentiële kapitaalopslagfactoren bestaan nu uit twee componenten: de vereisten waaraan de banken te allen tijde moeten blijven voldoen en de aanbevelingen waarvan de niet-naleving niet automatisch zou leiden tot een optreden van de toezichthouder, maar aanleiding zou geven tot een beoordeling per geval en mogelijk tot bankspecifieke maatregelen. In de SREP van 2016 weerspiegelden de aanbevelingen de resultaten van de door de EBA uitgevoerde stresstests. De totale kapitaalvereiste bleef al met al stabiel en werd niet beïnvloed door de veranderde methodologie.

Het toezicht op minder belangrijke instellingen (less significant institutions – LSI's) wordt gehouden door de NCA's, onder het oversight van de ECB. De ECB hanteert een proportionele, op risico gebaseerde benadering bij het oversight op LSI's, aangevuld met monitoring op sectorniveau om de onderlinge verbanden tussen LSI's in aanmerking te nemen. De ECB en de NCA's werkten voort aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke standaarden voor het toezicht op de LSI's, bijvoorbeeld door het opzetten van een gemeenschappelijke monitoring van institutionele protectiestelsels[75] die zowel belangrijke instellingen (significant institutions - SI's) als LSI's omvatten.

Het Europees bankentoezicht heeft de invulling van de door de Europese prudentiële regelgeving geboden keuzemogelijkheden en manoeuvreerruimte verder geharmoniseerd. Dit is een belangrijke stap in de richting van consistent toezicht en gelijke concurrentievoorwaarden voor SI's en LSI's. Toch blijft het regelgevend kader in het eurogebied in sommige gevallen versnipperd. Gelet op de doelstelling van een Europese bankenunie is verdere harmonisatie noodzakelijk.

Tegen de achtergrond van de geringe winstgevendheid in de Europese banksector analyseerde de ECB de bancaire bedrijfsmodellen en de winstfactoren, en startte ze een themaonderzoek. Ze stelde ook een leidraad op voor de banken over de aanpak van niet-renderende leningen, die in sommige delen van het eurogebied hoog blijven. In juni publiceerde de ECB een Toezichtsverklaring van het SSM inzake governance en risicobereidheid, waarin de verwachtingen inzake toezicht worden uiteengezet. Ze startte eveneens met een gerichte beoordeling van de interne modellen van banken, inventariseerde de IT-risico's en werkte aan een leidraad voor met vreemd vermogen gefinancierde transacties.

ECB-Bankentoezicht verhoogde eveneens zijn deelneming aan mondiale fora door lid te worden van de plenaire vergadering van de FSB.

Voor meer gedetailleerde informatie over ECB-Bankentoezicht wordt verwezen naar het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden 2016.

Bijdragen van de ECB aan regelgevende initiatieven

In 2016 droeg de ECB bij aan de ontwikkeling van het regelgevend kader op internationaal en Europees niveau. De ECB had als voornaamste doelstelling ervoor te zorgen dat in het regelgevend kader op passende wijze rekening wordt gehouden met zowel macro- als microprudentiële overwegingen, alsook een kader te scheppen dat de stabiliteit van de individuele instellingen en van het financieel stelsel als geheel ondersteunt. De belangrijkste onderwerpen betreffende regelgeving voor de ECB in 2016 waren onder meer: (i) de voltooiing van de internationale kapitaal- en liquiditeitsnormen voor banken (Bazel III); (ii) de herziening van het micro- en macroprudentieel regelgevend kader in de Europese Unie (de Verordening en Richtlijn Kapitaalvereisten (Capital Requirements Regulation and Directive – CRR/CRD IV)); de beëindiging van het "too big to fail"-probleem; en (iv) de oprichting van een kapitaalmarktenunie (KMU) voor de Europese Unie en de versterking van het regelgevend kader verder dan de banksector. Daarnaast droeg de ECB in 2016 bij aan de lopende besprekingen over het oprichten van de derde pijler van de bankenunie, namelijk een Europees depositogarantiestelsel.

De voltooiing van de internationale kapitaal- en liquiditeitsnormen voor banken

De ECB werkte in 2016 mee aan enkele initiatieven die gericht waren op de voltooiing van de regelgevende maatregelen als reactie op de financiële crisis. Daartoe heeft het Bazels Comité voor Bankentoezicht (Basel Committee on Banking Supervision – BCBS) de afgelopen acht jaar ook het prudentieel kader voor banken grondig herzien. Bazel III is een essentieel onderdeel van de hervormingen na de crisis en heeft tot doel passende en internationaal vergelijkbare normen te waarborgen en banken een bepaalde zekerheid inzake regelgeving te bieden, ter ondersteuning van de aanpassing van bedrijfsmodellen aan de huidige omgeving. Tegen die achtergrond droeg de ECB bij aan de uitgebreide herziening van het gebruik van interne modellen in het Bazelse akkoord voor kapitaalvereisten, waarmee een vermindering werd beoogd van de buitensporige variabiliteit van risicogewogen activa, die de basis vormen van de kapitaalvereisten. Daarnaast ondersteunde de ECB de werkzaamheden van het BCBS en de Europese Bankautoriteit (European Banking Authority – EBA) ter voltooiing van de hefboomratio als een vangnetmaatregel voor de risicogebaseerde kapitaalvereisten, in het bijzonder met betrekking tot de kalibratie van een passend minimumniveau van deze ratio, alsook voor een toeslag voor G-SIB's op basis van een internationaal geharmoniseerde definitie. In januari 2017 toonde de Groep van Presidenten en Hoofden van Toezicht, het toezichtorgaan van het BCBS, zich verheugd over de vooruitgang bij de hervormingen van de regelgeving na de crisis. Tegelijkertijd wees ze erop dat er meer tijd nodig was om de hervormingsvoorstellen af te werken, voordat de Groep ze zou kunnen beoordelen. Deze werkzaamheden zullen naar verwachting in de nabije toekomst worden voltooid.

De herziening van het micro- en macroprudentieel regelgevend kader in de Europese Unie

De implementatie van de overeengekomen internationale normen in de EU-wetgeving, met name via de herziening van de CRR/CRD IV, was een van de voornaamste uitdagingen inzake regelgeving in 2016, en zal dat in de komende jaren ook blijven. De herziening van de CRR/CRD IV zal zorgen voor de invoering van de hefboomratio in het EU-kader als een extra kapitaalmaatregel ter aanvulling van het risicogebaseerde kader voor kapitaalvereisten, evenals voor de invoering van de netto stabiele financieringsratio, die een langetermijnliquiditeitsvereiste is ter aanvulling van de bestaande kortetermijnvereisten die zijn vastgelegd door de liquiditeitsdekkingsratio. Doordat het nieuwe kader eveneens voorziet in passende stimuleringsmaatregelen voor banken en voor hun werknemers, zal het bovendien ook bijdragen tot een meer stabiele verlening van financiële diensten aan de reële economie. Deze herziening, die naar verwachting in 2017 zal worden afgerond, is een belangrijke fase in de hervorming van de EU-regelgeving.

De ECB droeg ook in aanzienlijke mate bij aan een ander belangrijk initiatief op het gebied van regelgeving: de in 2016 aangevatte herziening van het macroprudentieel beleidskader van de EU. De ECB ondersteunt een uitgebreide herziening van dat kader teneinde het doeltreffender te maken, en in 2016 werd een bijdrage van de ECB aan de raadpleging van de Europese Commissie ter zake gepubliceerd.[76] In dit opzicht is het belangrijk om het nieuwe institutionele landschap, met name de oprichting van het SSM, in het macroprudentieel beleidskader te weerspiegelen, om de specifieke bevoegdheden van de micro- en macroprudentiële autoriteiten te herzien en te verduidelijken, om de coördinatieregelingen tussen de autoriteiten te stroomlijnen, om het instrumentarium voor het macroprudentieel beleid uit te breiden en hun activeringsmechanisme te vereenvoudigen, zodat de autoriteiten systeemrisico's tijdig en effectief kunnen aanpakken. Daartoe dient de huidige wetgeving grondig te worden herzien; het in de CRR/CRD IV en in de ESRB-Verordening[77] vastgelegd macroprudentieel kader dateert immers van vóór de oprichting van de bankenunie, en meer bepaald van het SSM.

Beëindiging van het "too big to fail"-probleem

In 2016 leverde de ECB ook een bijdrage aan een ander belangrijk initiatief op het gebied van regelgeving: de herziening van het herstel- en afwikkelingskader. Deze herziening beoogt ervoor te zorgen dat banken over een voldoende en geloofwaardig verliesabsorberend vermogen beschikken, en dat de afwikkelingskosten worden gedragen door de aandeelhouders en schuldeisers van de banken, niet door de belastingbetaler. Voor de G-SIB's werd op internationaal niveau reeds een nieuw concept overeengekomen: het totaal verliesabsorptievermogen (total loss-absorbing capacity – TLAC). Tegelijkertijd werd in het EU-kader een minimumvereiste inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (minimum requirement for own funds and eligible liabilities – MREL) ingevoerd. Dat vereiste geldt voor alle kredietinstellingen in de Europese Unie, ongeacht hun omvang. Dankzij de TLAC- en de MREL-vereisten wordt de afwikkelbaarheid van banken verbeterd. Derhalve wordt de financiële stabiliteit gevrijwaard en worden zowel 'moral hazard' als overbelasting van de overheidsfinanciën vermeden. Op een aantal belangrijke punten verschillen de beide concepten echter van elkaar, wat zou kunnen leiden tot inconsistenties in het regelgevend kader en tot een verstoring van de concurrentie. In dat opzicht biedt de lopende herziening van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken en van andere wetteksten van de EU de gelegenheid om het TLAC-vereiste in Europa ten minste voor de G-SIB’s toe te passen en om de toepassing van het MREL-vereiste in de verschillende EU-lidstaten verder te harmoniseren, zodat mondiaal opererende instellingen in de verschillende rechtsgebieden een consistent geheel van regels dienen na te leven.

Financiële regelgeving buiten het bankwezen

Het is belangrijk dat ook voor de niet-bancaire financiële instellingen een passend regelgevend kader van kracht is. Daartoe droeg de ECB bij aan de bespreking over de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten en kapitaal, wat inhoudt dat het gelijk speelveld tussen de banksector en de niet-bancaire sectoren verder moet worden versterkt en dat er reële vooruitgang moet worden geboekt inzake het actieplan voor de KMU. Een betere spreiding van de financiële risico's, diversificatie, een verscherpte concurrentie tussen banken en niet-bancaire entiteiten en grensoverschrijdende concurrentie leveren economische voordelen op. Om de economie te financieren, kunnen kapitaalmarkten immers een belangrijke aanvulling zijn op banken. Dergelijke ontwikkelingen hebben echter gevolgen voor de financiële stabiliteit en kunnen nieuwe risico’s doen ontstaan.

De ECB bleef in 2016 de maatregelen ondersteunen die gericht waren op een versnelling van de KMU. Een volwaardige KMU moet discrepanties in de nationale en Europese wetgevende kaders aanpakken, mochten die verschillen grensoverschrijdende werkzaamheden belemmeren, zoals faillissementswetgeving en belastingheffing. Het is ook zaak de rechtsgrondslag vast te stellen voor macroprudentiële instrumenten die buiten de banksector kunnen worden gebruikt.

Een Europees depositogarantiestelsel

De ECB droeg in 2016 bij aan de verdere besprekingen over de oprichting van een Europees depositogarantiestelsel, en steunt het stappenplan voor de voltooiing van de bankenunie, waaronder risicodeling (het garantiestelsel zelf en een vangnet voor het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds) en daarmee verband houdende risicobeperkende maatregelen.

De ECB acht het belangrijk dat dit stelsel zo snel mogelijk wordt ingevoerd, en dat er verder vooruitgang wordt geboekt inzake de agenda voor risicobeperking. Een Europees depositogarantiestelsel is de derde en laatste pijler van de bankenunie, en de oprichting ervan zou de financiële stabiliteit verder versterken en vrijwaren. Depositogarantie is een instrument dat ‘ex ante’ het vertrouwen verstevigt en bankruns te voorkomt, maar dat ook ‘ex post’ bescherming biedt tegen de negatieve gevolgen van individuele bankfaillissementen. Tegelijkertijd moet verder werk worden gemaakt van de tenuitvoerlegging van de resterende hervormingen, die zullen bijdragen tot een vermindering van de risico's in het bankstelsel.

Kader 8 Niet-renderende leningen in het eurogebied

Na het uitbreken van de financiële crisis is de kwaliteit van de bankactiva in de landen van het eurogebied fors verslechterd. Een van de indicatoren voor de activakwaliteit is het aandeel van de niet-renderende leningen (non-performing loans – NPL's) – dat zijn leningen waarvoor de debiteur in gebreke blijft of wellicht zal blijven – in de totale kredietportefeuille van de bank. Na een laagtepunt van 2,5% eind 2007, liep de NPL-ratio voor het eurogebied als geheel op tot 7,7% eind 2013. Omstreeks medio 2016 daalde ze echter tot 6,7%, dit als gevolg van gecoördineerde maatregelen in een aantal landen (met name Ierland, Slovenië en Spanje) en de licht verbeterde macro-economische omgeving (zie grafiek A). In sommige landen blijft de NPL-ratio evenwel persistent hoog, bijvoorbeeld in Cyprus (47,0%), Griekenland (37,0%), Italië (17,5%) en Portugal (12,7%). De belangrijkste factor achter de verslechterende kwaliteit van de bankactiva in het eurogebied was de bedrijvensector, vooral de sector van de kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) en die van het commercieel vastgoed.

Grafiek A

Verloop van de NPL-ratio in het eurogebied

(in procenten)

Bron: IMF (Financial Soundness Indicators).
Toelichting: De gegevens voor medio 2016 voor Duitsland en Italië betreffen eind 2015. In plaats van ECB-gegevens worden IMF-gegevens gebruikt om een historische vergelijking te kunnen maken tussen de NPL-niveaus.

In de jaren vóór de financiële crisis namen de kredietverlening en de schulden van de private sector in een aantal landen fors toe, vaak in combinatie met stijgende vastgoedprijzen, waardoor de effecten van de crisis werden versterkt. Behalve die conjuncturele componenten, weerspiegelen hoge NPL-ratio's en de hardnekkigheid ervan een waaier aan structurele factoren in de verschillende landen. De geringe productiviteit, het zwakke externe concurrentievermogen en de hoge schulden van de bedrijvensector drukken de bedrijfsinvesteringen en de ondernemingsgroei, terwijl de zwakke overheidsfinanciën de risicopremie van de landen opdrijven. Tegelijkertijd bemoeilijken de trage arbeidsmarkthervormingen (met betrekking tot segmentatie en geringe flexibiliteit) en de gematigde vastgoedmarkten (voor onderpand) in sommige landen het herstel van de NPL's in het retailsegment. Tot slot wordt de efficiëntie van dat herstel belemmerd door tekortkomingen in het juridisch kader, vooral inefficiënte regelingen inzake gedwongen verkoop en insolventie, samen met beperkingen in de gegevensuitwisseling tussen crediteuren en de fiscale behandeling van afschrijvingen.

Een hoog NPL-peil zet de bankwinsten onder druk, aangezien het lagere rente-inkomens en hogere kosten voor voorzieningen met zich brengt. Bovendien verhogen de NPL's de kapitaalbehoeften van de banken en slorpen ze administratieve middelen op. Ze hebben ook een ongunstig effect op de financieringskosten van de banken, aangezien onzekerheid over de activakwaliteit het risicoprofiel van een bank verslechtert en de financieringskosten verhoogt. Dat kan een negatieve wisselwerking creëren omdat banken niet in de mogelijkheid zijn de NPL's af te wikkelen als ze niet voldoende kapitaal kunnen aantrekken. De geringe winstgevendheid en de zwakke kapitaalbasis van banken met veel NPL's beperken hun mogelijkheden aangezien er extra kapitaal nodig is om nieuwe leningen te verstrekken. Aangezien een aantal banken actief zijn buiten het eurogebied en in sommige gevallen een belangrijke rol spelen in buitenlandse banksectoren, kunnen de problemen waarmee ze in het binnenland kampen ook een negatief effect hebben op andere banksectoren en omgekeerd.

De zwaktes in de bancaire balansen kunnen doorwerken in de hele economie, wanneer banken met een hoog NPL-peil een tragere kredietgroei laten optekenen en hogere rentetarieven op leningen aanrekenen; het terugdringen van de NPL's in het eurogebied zou de economische groei dan ook bevorderen.[78] Gelet op het naar verwachting gematigde economische herstel voor het eurogebied in 2017 en 2018[79], en het nog steeds hoge schuldenpeil in de private en de overheidssector, zullen de NPL's op middellange termijn wellicht niet aanzienlijk afnemen, tenzij extra maatregelen worden genomen. Het terugdringen van de NPL's vergt een veelomvattende strategie, gericht op de structurele factoren achter die niet-renderende leningen.[80] Uit historische gegevens blijkt dat landen die tijdig en tegelijkertijd zowel binnen- als buitenbalansmaatregelen ten uitvoer hebben gelegd en zich daarbij specifiek hebben gericht op portefeuillesegmenten die worden beschouwd als de belangrijkste factoren achter de NPL's, de ratio’s van deze laatste aanzienlijk hebben weten te verlagen (bijvoorbeeld Ierland, Slovenië en Spanje, waar de NPL-ratio tussen 2013 en medio 2016 met respectievelijk 16,7, 5,3 en 3,3 procentpunten is teruggelopen).

ECB-Bankentoezicht levert aanmerkelijke inspanningen om de NPL's te helpen afwikkelen. Na de alomvattende beoordeling van 2014 bleef de ECB de activiteiten inzake afwikkeling van de NPL's ondersteunen via de voortdurende toezichtsdialoog met de betrokken banken. Teneinde dat aanslepend probleem vastberaden en krachtdadig aan te pakken, (i) inventariseerde ECB-Bankentoezicht de praktijken inzake toezicht en de juridische, gerechtelijke en buitengerechtelijke kaders in een aantal landen van het eurogebied en (ii) werd een ontwerp van NPL-leidraad opgesteld[81], dat in september 2016 ter raadpleging werd gepubliceerd. De definitieve leidraad wordt naar verwachting gepubliceerd in het voorjaar van 2017. De Joint Supervisory Teams zijn een actieve samenwerking gestart met de onder toezicht staande banken voor de tenuitvoerlegging van die leidraad, wat betekent dat banken met een hoog NPL-peil uitdagende en ambitieuze doelstellingen moeten opstellen om de NPL’s aan te pakken. Voorts zorgt de leidraad voor meer consistentie in het vlak van respijt, NPL-erkenning, voorzieningen en verslaglegging teneinde het vertrouwen van de markt te herstellen en gelijke concurrentievoorwaarden te waarborgen. Het NPL-afwikkelingsproces is evenwel niet alleen een zaak van de toezichthouder en de banken. Er zijn dringend beleidsmaatregelen vereist om de structurele belemmeringen aan te pakken die de banken ervan weerhouden NPL's af te wikkelen en probleemschulden te herstructureren. Dergelijke maatregelen zouden erop gericht kunnen zijn de efficiëntie van de rechtsstelsels te verbeteren, de toegang tot onderpand te verhogen, snellere buitengerechtelijke procedures in het leven te roepen en fiscale belemmeringen weg te nemen. Bovendien moeten markten worden ontwikkeld voor probleemactiva en moet de verkoop van dubieuze leningen aan niet-bancaire investeerders worden vergemakkelijkt. Tegen die achtergrond is het eveneens zaak dienstverleners inzake NPL-aflossing te ontwikkelen, de gegevenskwaliteit te verbeteren en fiscale en juridische obstakels voor schuldherstructurering uit de weg te ruimen.

Overige taken en activiteiten

Marktinfrastructuur en betalingsverkeer

Voor de financiële sector, en daarmee ook voor de achterliggende marktinfrastructuur, is het zaak zich aan te passen aan de snelle technologische ontwikkelingen die ons leven momenteel zo diepgaand beïnvloeden. Digitalisering, globalisering en een grotere onderlinge verbondenheid geeft mensen en bedrijven nieuwe mogelijkheden om informatie te verzamelen, zaken te doen en te communiceren. Tegelijkertijd betekent het grotere aantal gebruikers en gegevens op digitale platforms, in de cloud en verspreid over allerlei netwerken dat er meer wegen voor cyberaanvallen openliggen. Cybercriminaliteit vormt niet alleen voor afzonderlijke marktdeelnemers maar ook voor het algehele operationele netwerk een bedreiging. Cyberweerbaarheid vormde voor de ECB en het Eurosysteem in 2016 dan ook een belangrijk aandachtspunt binnen de marktinfrastructuur en het betalingsverkeer.

Daarnaast heeft het Eurosysteem zich gebogen over de toekomstige strategische ontwikkeling van zijn marktinfrastructuur en onderzoekt het hoe het liquiditeitsbeheer op het gebied van betalingsverkeer, effectenafwikkeling en onderpandbeheer van het Eurosysteem efficiënter kan worden gemaakt. In nauwe samenwerking met marktdeelnemers wordt bestudeerd hoe aan nieuwe behoeften van gebruikers tegemoet kan worden gekomen en hoe technologische innovatie kan worden ingezet om opkomende risico's, zoals cyberdreigingen, voor te zijn.

Het Eurosysteem blijft hierbij de hoogste prioriteit toekennen aan veiligheid en efficiëntie. De soepele werking van de marktinfrastructuur is van essentieel belang voor het behoud van het vertrouwen in de euro en het ondersteunen van monetairbeleidstransacties. en speelt een voorname rol bij de stabiliteit van het Europese financiële stelsel en het bevorderen van de economische bedrijvigheid.

Consolidatie van TARGET2 en T2S

TARGET2, het brutovereveningssysteem van het Eurosysteem voor betalingstransacties in euro's, heeft in 2016 transacties verwerkt met een gemiddelde dagelijkse waarde van € 1,7 biljoen. Om een idee van de omvang van dit bedrag te geven: TARGET2 verwerkt iedere zes dagen een transactievolume dat vergelijkbaar is met het totale bbp van het eurogebied op jaarbasis.

TARGET2-Securities (T2S) is in juni 2015 van start gegaan en zorgt voor meer integratie van de Europese marktinfrastructuur voor effectenafwikkeling, die uiterst gefragmenteerd was. Het platform vormt een hoeksteen van het project van de Europese Commissie voor het opbouwen van een kapitaalmarktunie en heeft geleid tot een uitgebreide agenda voor post-trade harmonisatie.

In twee geslaagde migratiegolven, in maart en september 2016, is het aantal centrale effectenbewaarinstellingen (central securities depositories – CSD's) op het T2S-platform uitgebreid van 5 naar 12[82]. Tevens is hiermee het verwerkingsvolume uitgebreid tot circa 50% van het totale volume dat na aansluiting van de negen resterende deelnemende CSD's verwacht wordt. Naar verwachting verwerkt T2S zodra de volledige migratie in 2017 is voltooid ruim 550.000 transacties per dag.

Functioneel gezien gaat het bij TARGET2 en T2S om efficiënt liquiditeitsbeheer op het gebied van betalingsverkeer, effectenafwikkeling en onderpandbeheer. Deze twee systemen zijn echter op verschillende momenten ontwikkeld, functioneren op uiteenlopende platforms en maken gebruik van verschillende technische oplossingen en omgevingen. Het ligt dan ook voor de hand om naar synergie tussen de systemen te zoeken. De hoofddoelstellingen zijn daarbij het moderniseren van TARGET2, gebruikmaken van de mogelijkheden die T2S reeds biedt en het consolideren van de technische en functionele onderdelen van de dienstverlening van TARGET2 en T2S. Bovendien biedt consolidatie de kans om de cyberweerbaarheid en de dienstverlening aan gebruikers te verbeteren en om een gezamenlijk toegangskanaal op te zetten. De onderzoekswerkzaamheden op dit gebied zullen geheel 2017 in beslag nemen.

Verrekening ten behoeve van directe betalingen

De grootste uitdaging die de digitalisering van de betalingssector aan het Eurosysteem stelt, is te voorkomen dat de fragmentatie op de Europese markt terugkeert door de invoering van innovatieve betaalproducten en -diensten.

Op het gebied van retailbetalingen waren 'instant payments' wellicht het meest besproken onderwerp in 2016. Dit zijn directe betalingen waarbij de ontvanger onmiddellijk over zijn geld kan beschikken. Met het systeem voor directe betalingen dat in november 2016 werd ingevoerd, kunnen realtime betaaloplossingen aan eindgebruikers worden aangeboden. De Europese financiëlemarktinfrastructuur zou in november 2017 klaar moeten zijn voor de verwerking van directe betalingen op pan-Europese schaal.

Het Eurosysteem faciliteert de verrekening tussen retailbetalingsinfrastructuren met clearingdiensten voor pan-Europese directe betalingen in euro's. Het Eurosysteem biedt hiervoor een verbeterde TARGET2-functionaliteit voor geautomatiseerde clearinginstellingen (automated clearing houses – ACH's) en stimuleert de dialoog en interoperabiliteit tussen de verschillende ACH's.

Verder analyseert het Eurosysteem in het kader van zijn onderzoek naar de toekomst van zijn marktinfrastructuur de mogelijkheid om te komen tot een realtime TARGET instant payment settlement-dienst, waarbij het hele jaar door op ieder moment verrekening in centralebankgeld plaatsvindt.

De toekomstige marktinfrastructuur van het Eurosysteem en 'distributed ledger technology'

In het kader van zijn strategische beschouwingen over de toekomst van de marktinfrastructuur van het Eurosysteem heeft de ECB zich over een reeks modellen voor distributed ledger technology (DLT) gebogen die momenteel worden ontwikkeld. Voor meer inzicht in de mogelijke gevolgen die DLT op de marktinfrastructuur heeft, verwijzen wij naar de speciale publicatie over dit onderwerp op de website van de ECB.

Een veilige financiëlemarktinfrastructuur

Het Eurosysteem bevordert in zijn toezichtsrol de veiligheid en de efficiëntie van financiëlemarktinfrastructuren (FMI's) en stimuleert waar nodig aanpassingen. In juli 2016 heeft de ECB een herziene versie van het kader voor toezichtsbeleid van het Eurosysteem gepubliceerd waarin onder andere ontwikkelingen in de regelgeving zijn verwerkt die de toezichtsfunctie van het Eurosysteem hebben beïnvloed. De ECB is de voornaamste toezichthouder op de drie systeemrelevante betalingssystemen (systemically important payment systems – SIP's), te weten TARGET2, EURO1 en STEP2. Gedurende 2016 heeft de ECB samen met de NCB's van de eurolanden deze SIP's uitgebreid beoordeeld op grond van de vereisten van de SIP's-verordening[83]. De ECB heeft ook haar toezichtsactiviteiten ten aanzien van T2S uitgebreid in overeenstemming met de verdere migratie van CSD's naar het gemeenschappelijke afwikkelingssysteem gedurende 2016.

Verder heeft de ECB een verslag gepubliceerd van een door de toezichthouders van het Eurosysteem georganiseerde crisiscommunicatie-oefening voor in het eurogebied werkzame FMI's. Deze marktbrede oefening was bedoeld om te beoordelen in hoeverre het Eurosysteem in staat is om zijn operationele en toezichtsverantwoordelijkheden tijdens een crisis op effectieve wijze uit te oefenen en om zekerheid te bieden over de effectiviteit van de crisisbeheersingsprocedures van de diverse belanghebbenden tijdens gebeurtenissen met grensoverschrijdende gevolgen. In algemenere zin werkt de ECB met andere centrale banken, regelgevers en autoriteiten samen aan het versterken van de weerbaarheid van de financiële sector als geheel tegen cyberaanvallen. De ECB droeg bij aan een internationale leidraad over cyberweerbaarheid[84], die in 2016 verscheen.

Met betrekking tot centrale tegenpartijen (central counterparties – CCP's) heeft de ECB een bijdrage geleverd aan de internationale werkzaamheden onder regie van de betreffende normeringsinstellingen van de G20 gericht op afronding van de hervorming van wereldwijde derivatenmarkten.

Vanuit haar rol van centrale bank van uitgifte is de ECB betrokken gebleven bij samenwerkingsregelingen voor bepaalde FMI's in mondiaal en EU-verband. In dit kader droeg de ECB bij aan het lopende werk van de op CCP's toezichthoudende colleges gevestigd onder de Verordening Europese Marktinfrastructuur (European Market Infrastructure Regulation – EMIR). In diezelfde hoedanigheid heeft de ECB samen met de NCB's van het eurogebied voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd in verband met de toekomstige autorisatie van CSD's onder de CSD-verordening.

Aan andere instellingen verstrekte financiële diensten

Beheer van krediettransacties

De ECB is verantwoordelijk voor het beheer van de krediettransacties (zowel opgenomen als verstrekte kredieten) van de EU in het kader van de faciliteit voor financiële bijstand op de middellange termijn (medium-term financial assistance facility - MTFA)[85] en het Europees Financieel Stabiliteitsmechanisme (EFSM)[86]. In 2016 verwerkte de ECB rentebetalingen met betrekking tot de onder de MTFA verstrekte leningen. Per 31 december 2016 stond er uit hoofde van deze faciliteit een totaalbedrag van € 4,2 miljard uit. De ECB verwerkte in 2016 tevens diverse betalingen en rentebetalingen met betrekking tot de onder het EFSM verstrekte leningen. Per 31 december 2016 stond er uit hoofde van dit mechanisme een totaalbedrag uit van € 46,8 miljard.

Op soortgelijke wijze is de ECB verantwoordelijk voor het beheer van de betalingen die voortvloeien uit de transacties in het kader van de Europese Faciliteit voor Financiële Stabiliteit (EFSF)[87] en het Europese Stabiliteitsmechanisme (ESM)[88]. In 2016 verwerkte de ECB diverse rentebetalingen en vergoedingen met betrekking tot onder het EFSF verstrekte leningen. Daarnaast verwerkte de ECB eveneens lidstaatbijdragen aan het ESM en diverse rentebetalingen en vergoedingen met betrekking tot de onder dit mechanisme verstrekte leningen.

De ECB, ten slotte, is ook verantwoordelijk voor het verwerken van alle betalingen in het kader van de kredietfaciliteitsovereenkomst voor Griekenland.[89] Per 31 december 2016 stond er uit hoofde van deze faciliteit een totaalbedrag van € 52,9 miljard uit.

Reservebeheerdiensten van het Eurosysteem

In 2016 is wederom een veelomvattende reeks financiële diensten aangeboden uit hoofde van het in 2005 ingevoerde kader voor het beheer van in euro luidende reserveactiva (Eurosystem Reserve Management Services – ERMS) toebehorend aan cliënten. Het volledige pakket diensten wordt door individuele nationale centrale banken van het Eurosysteem (de "Eurosystem service providers") op geharmoniseerde voorwaarden en volgens algemeen geldende marktstandaarden aangeboden aan centrale banken, monetaire autoriteiten en overheidsinstanties buiten het eurogebied, en aan internationale organisaties. De ECB vervult hierbij een overkoepelende coördinerende rol, waarbij zij ervoor zorgt dat het kader soepel functioneert en rapporteert aan de Raad van Bestuur.

Het aantal cliënten die in verband met de ERMS een zakelijke relatie onderhielden met het Eurosysteem was in 2016 286, vergeleken met 285 in 2015. Wat betreft de diensten zelf stegen in de loop van 2016 de totale geaggregeerde aanhoudingen (met inbegrip van liquiditeiten en aangehouden effecten) die binnen het EMRS-kader werden beheerd met ongeveer 8% ten opzichte van eind 2015.

Bankbiljetten en munten

De ECB en de nationale centrale banken van het eurogebied zijn verantwoordelijk voor de uitgifte van eurobankbiljetten binnen het eurogebied en voor het bestendigen van het vertrouwen in de munteenheid.

De omloop van bankbiljetten en munten

In 2016 stegen het aantal en de waarde van de eurobankbiljetten in omloop respectievelijk met rond 7,0% en 3,9%. Aan het eind van het jaar waren er 20,2 miljard eurobankbiljetten in omloop, met een totale waarde van € 1.126 miljard (zie Grafieken 32 en 33). De bankbiljetten van € 100 en € 200 lieten de hoogste groeicijfers op jaarbasis zien, te weten 13,4% en 12,9% in 2016. Het bankbiljet van € 50 vertoonde opnieuw een dynamische groei, die met 9,9% echter wat lager was dan in het voorgaande jaar.

Grafiek 32

Aantal en waarde van de eurobankbiljetten in omloop

Bron: ECB.

Grafiek 33

Aantal eurobankbiljetten in omloop naar coupure

(EUR miljard)

Bron: ECB.

De Raad van Bestuur heeft na een beoordeling van de coupuresamenstelling van de tweede serie bankbiljetten, de zogenoemde Europa-serie, besloten de productie van het € 500-biljet te beëindigen en het biljet niet in de Europa-serie op te nemen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de bezorgdheid dat dit bankbiljet illegale activiteiten kan bevorderen. De uitgifte van het € 500-biljet wordt rond eind 2018 stopgezet, rond het moment waarop de bankbiljetten van € 100 en € 200 van de Europa-serie naar verwachting zullen worden ingevoerd. De overige coupures – van € 5 tot en met € 200 – worden gehandhaafd. De productie van eurobankbiljetten wordt gedeeld door de nationale centrale banken in het eurogebied, waaraan in 2016 de productie van in totaal 6,22 miljard bankbiljetten werd toegewezen.

Met het oog op de internationale rol van de euro en het brede vertrouwen in de eurobankbiljetten blijft het € 500-biljet wettig betaalmiddel en kan het derhalve als betaal- en waardeopslagmiddel blijven worden gebruikt. Het € 500-bankbiljet zal, net zoals de andere bankbiljetcoupures van de euro, altijd zijn waarde behouden en kan bij de nationale centrale banken van het eurogebied voor onbepaalde tijd worden ingewisseld.

Na het besluit om met de uitgifte van € 500-biljetten te stoppen, daalde het aantal € 500-biljetten in omloop in 2016. Ten dele werd dit goedgemaakt door een grotere vraag naar de bankbiljetten van € 200, € 100 en € 50.

Verwerking van eurobankbiljetten

Geschat wordt dat in termen van waarde rond een derde van de eurobankbiljetten in omloop buiten het eurogebied wordt aangehouden. Dit betreft voornamelijk de hogere coupures en deze worden voornamelijk in aangrenzende landen aangehouden als waardeopslag en voor de afwikkeling van transacties op internationale markten.

In 2016 nam het totale aantal euromunten in omloop toe met 4,2% en kwam eind 2016 uit op 121,0 miljard. Eind 2016 beliep de waarde van de munten in omloop € 26,9 miljard, 3,6% hoger dan eind 2015.

In 2016 controleerden de nationale centrale banken van het eurogebied de echtheid en geschiktheid voor circulatie van rond de 32,3 miljard bankbiljetten, waarbij zij rond de 5,4 miljard aan de omloop onttrokken. Het Eurosysteem heeft zich tevens opnieuw ingespannen om fabrikanten van bankbiljettenapparatuur te helpen ervoor te zorgen dat hun machines voldoen aan de door de ECB gehanteerde normen voor de controle van eurobankbiljetten op echtheid en geschiktheid voordat deze weer in omloop worden gebracht. In 2016 controleerden kredietinstellingen en andere professionele contantgeldverwerkers met behulp van dergelijke machines circa 33 miljard eurobankbiljetten op hun echtheid en geschiktheid voor hercirculatie.

Een nieuw bankbiljet van € 50

Op 5 juli 2016 is het nieuwe bankbiljet van € 50 onthuld, dat op 4 april 2017 in omloop komt. De invoering van het nieuwe biljet vormt de meest recente stap in het nog veiliger maken van de eurobankbiljetten. Na de biljetten van € 5, € 10 en € 20 is het biljet van € 50 de vierde coupure in de Europa-serie. Het bevat verbeterde echtheidskenmerken, zoals het "smaragdgroene cijfer", een glanzend cijfer dat bij kanteling van het biljet een lichteffect toont dat op en neer beweegt en van kleur verandert, en een "portretraampje" – een nieuw en innovatief kenmerk, dat voor het eerst is gebruikt bij het € 20-biljet van de Europa-serie. Wanneer het bankbiljet tegen het licht wordt gehouden, toont een doorzichtig raampje boven in het hologram een portret van Europa, een figuur uit de Griekse mythologie, dat aan beide zijden van het biljet zichtbaar is. Hetzelfde portret is ook te zien in het watermerk.

Een nieuw bankbiljet van € 50

Ter voorbereiding van de invoering van het nieuwe bankbiljet van € 50 voerden de ECB en de nationale centrale banken van het eurogebied een campagne om zowel het grote publiek als professionele contantgeldverwerkers over het nieuwe bankbiljet en zijn kenmerken te informeren. Zij namen voorts diverse maatregelen om producenten van bankbiljettensorteermachines te helpen zich voor te bereiden op de invoering van het nieuwe bankbiljet.

Vervalste eurobankbiljetten

Het totale aantal valse eurobankbiljetten nam in 2016 af, en er werden circa 685.000 vervalsingen aan de omloop onttrokken. In vergelijking met het aantal echte eurobankbiljetten in omloop is het aantal vervalsingen zeer gering. Grafiek 34 toont de langetermijnontwikkelingen in de hoeveelheid vervalsingen die uit circulatie worden gehaald. De biljetten van € 20 en € 50 vormen het belangrijkste doelwit van vervalsers en waren in 2016 samen verantwoordelijk voor circa 80% van het totale aantal in beslag genomen vervalsingen. Het aandeel van de vervalste € 20-biljetten daalde in 2016.

Grafiek 34

Aantal uit omloop genomen valse eurobankbiljetten

Bron: ECB.

De ECB blijft het publiek adviseren alert te blijven op mogelijke fraude, te denken aan de "voel-kijk-kantel"-test en niet af te gaan op slechts één echtheidskenmerk. Daarnaast worden, zowel in Europa als daarbuiten, continu trainingen verzorgd voor professionele geldverwerkers en wordt actueel informatiemateriaal verspreid ter ondersteuning van de door het Eurosysteem gevoerde strijd tegen valsemunterij. De ECB werkt daartoe ook samen met Europol, Interpol en de Europese Commissie.

Statistieken

Bijgestaan door de NCB's houdt de ECB zich bezig met het ontwikkelen, verzamelen, samenstellen en publiceren van een breed spectrum aan statistieken die belangrijk zijn ter ondersteuning van het monetair beleid van het eurogebied, de toezichtsfuncties van de ECB, diverse andere taken van het ESCB en de taken van het Europees Comité voor Systeemrisico’s. Van deze statistieken wordt tevens gebruikgemaakt door overheden, financiëlemarktpartijen, de media en het grote publiek.

In 2016 is het ESCB de reguliere statistieken voor het eurogebied vlot en op tijd blijven verschaffen. Daarnaast heeft het aanzienlijke inspanningen verricht om aan de nieuwe eisen voor zeer tijdige, hoogwaardige en gedetailleerdere statistieken op land-, sector- en instrumentniveau te voldoen. Dergelijke eisen maken het nodig om "verder te gaan dan de totalen", wat het thema was van de achtste conferentie over statistieken van de ECB in juli 2016.[90]

Nieuwe en verbeterde statistieken voor het eurogebied

In juli 2016 is de ECB begonnen met de dagelijkse verzameling van individuele transactiegegevens over de eurogeldmarkt van de grootste banken in het eurogebied ten aanzien van alle belangrijke marktsegmenten (dat wil zeggen de segmenten van gedekte swaps, ongedekte swaps, swaps in vreemde valuta en overnight index swaps). Hierbij gaat het om circa 45.000 transacties per dag. Met deze informatie kunnen diverse beleidsfuncties worden ondersteund en kunnen nieuwe statistieken worden gepubliceerd.

Ingevolge Verordening ECB/2014/50 (en de Richtlijn Solvency II) zijn nieuwe verbeterde statistieken van verzekeringsinstellingen over het eerste en tweede kwartaal van 2016 verzameld. Deze gegevens komen voort uit een meerjarige samenwerking tussen de ECB en de European Insurance and Occupational Pensions Authority en tussen de NCB's en de nationaal bevoegde autoriteiten gericht op vermindering van de rapportagelast voor de sector. De gegevens worden beoordeeld en getotaliseerd voordat ze in 2017 worden gepubliceerd.

In april 2016 werd in de internationale investeringspositie van het eurogebied voor het eerst een volledige stock-flow-aansluiting opgenomen en bevatten de kwartaalcijfers voor het eurogebied “who-to-whom”-gegevens voor effecten, naast deposito's en leningen.

Sinds september 2016 publiceert de ECB de maandelijkse gegevenssjablonen voor internationale reserves en liquiditeit in buitenlandse valuta met een vertraging van 15 dagen, een vervroeging van de publicatie met 15 kalenderdagen.

In november 2016 is de ECB begonnen met de publicatie van additionele en gedetailleerdere kwartaalgegevens ten aanzien van de financiële gezondheid van belangrijke banken onder haar rechtstreekse toezicht. Een aantal van deze statistieken is beschikbaar per land en categorie. Dit komt de transparantie over de kwaliteit van de activa van banken ten goede en stimuleert de marktdiscipline.

In december 2016 publiceerde de ECB de uitkomsten van de tweede ronde van de Household Finance and Consumption Survey, met gegevens van ruim 84.000 huishoudens in het eurogebied (met uitzondering van Litouwen), evenals Hongarije en Polen (zie ook Paragraaf 5 van Hoofdstuk 2). De analyse van de bevindingen zal leiden tot een beter inzicht in hoe micro-economische verschillen van invloed zijn op macro-economische uitkomsten.

Overige statistische ontwikkelingen

Het ESCB ging verder met de ontwikkeling van nieuwe of aanmerkelijk verbeterde microdataplatforms als een primaire bron voor zijn statistieken. Hoewel fijnmazige informatie een grotere last voor de statistische functie van het ESCB betekent in termen van gegevensverwerking en kwaliteitsborging, is een mogelijk voordeel dat de lasten voor rapporterende instellingen worden verlicht. Bovendien kan er flexibel en snel op behoeften van gebruikers worden ingespeeld en worden de kwaliteit en de onderlinge consistentie van de verzamelde gegevens verbeterd.

De output van de Centrale Effectendatabase (Centralised Securities Database) is vergroot, onder andere ten behoeve van onderpandbeheer.

In mei 2016 keurde de ECB een nieuwe statistische Verordening (ECB/2016/13) goed voor het opzetten van een fijnmazige database met geharmoniseerde gegevens over kredieten en kredietrisico's voor het Eurosysteem. De AnaCredit-dataset zal vanaf eind 2018 voorzien in maandelijkse gegevens over afzonderlijke kredieten die door banken in het eurogebied en hun buitenlandse bijkantoren worden verstrekt aan bedrijven en andere rechtspersonen zoals gedefinieerd in de Verordening (het betreft geen natuurlijke personen). Parallel daaraan wordt de capaciteit van de Register of Institutions and Affiliates Database (RIAD) van het ESCB vergroot, zodat ook de benodigde informatie over niet-financiële ondernemingen wordt opgenomen.

In augustus 2016 heeft de ECB de Verordening en het Richtsnoer betreffende statistieken inzake aangehouden effecten gewijzigd om bij bankgroepen additionele boekhoudkundige en kredietrisicokenmerken te kunnen opvragen. Daarnaast wordt de lijst van rapporterende bankgroepen uitgebreid, zodat deze alle belangrijke bankgroepen bevat waarop de ECB rechtstreeks toezicht houdt. Het gewijzigde Richtsnoer stelt eveneens een beheerskader voor de gegevenskwaliteit in, ter beoordeling en waarborging van de kwaliteit van de geproduceerde gegevens.

Het ESCB hecht groot belang aan de kwaliteit van zijn statistieken en tracht tegelijkertijd de rapportagelast tot een minimum te beperken. In dit opzicht is het integreren van statistische en toezichtsvereisten van essentieel belang voor het stroomlijnen van het gehele proces waarbinnen banken aan nationale en Europese autoriteiten rapporteren. Drie belangrijke werkstromen op dit terrein betreffen: (i) de ontwikkeling van de Integrated Reporting Dictionary van de banken, in samenwerking met de sector, waarbij gemeenschappelijke regels worden vastgelegd die banken bij hun rapportages aan de autoriteiten toepassen[91]; (ii) het opstellen van een Single Data Dictionary voor het Eurosysteem en het SSM; en (iii) het vaststellen van een geharmoniseerd Europees rapportagekader voor banken.

In oktober 2016 besloot de ECB om de transparantie te vergroten van de impactstudie die wordt uitgevoerd voor nieuwe ECB-verordeningen betreffende Europese statistieken. Hiertoe wordt indien nodig geacht naast de sinds 2000 uitgevoerde kosten- en batenprocedure een publieke consultatie gehouden.

In november 2016 hebben de Europese Commissie en de ECB een memorandum van overeenstemming tussen Eurostat en het Directoraat-Generaal Statistieken van de ECB ondertekend met betrekking tot de kwaliteitsborging van statistieken waarop de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden berust.

In 2016 is de ECB zich blijven inspannen om haar statistieken toegankelijker en gebruikersvriendelijker te maken, bijvoorbeeld met een nieuwe zoekfunctionaliteit in het Statistical Data Warehouse, dynamische grafieken, een bijgewerkte ECBstatsApp en nieuwe toelichtingen op de website "Onze statistieken" van de ECB.

Economisch onderzoek

Hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek legt een robuuste en stabiele basis onder de beleidsanalyses van de ECB en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het realiseren van beleidsdoelstellingen. In 2016 leidde het economisch onderzoek van de ECB tot nieuwe inzichten in een groot aantal uitdagende en verschuivende analyseprioriteiten. Daarnaast hebben de activiteiten van drie onderzoeksnetwerken geleid tot een verdere intensivering van de samenwerking tussen onderzoekers binnen het ESCB.[92]

Onderzoeksprioriteiten en onderzoeksgroepen bij de ECB

Het onderzoek bij de ECB is ondergebracht binnen zeven onderzoeksgroepen, die samen een brede selectie financieel-economische onderwerpen bestrijken (zie Figuur 1). Deze teams ondersteunen de ECB-onderzoeksagenda op verschillende vakgebieden. Om het grote potentieel aan onderzoekstalenten binnen de ECB ten volle te benutten, werken de groepen samen aan onderwerpen met een gemeenschappelijk belang. De ECB-onderzoeksteams richtten zich in 2016 op vier kernprioriteiten (zie Figuur 2) en leverden resultaten op het gebied van de transmissie van het monetair beleid, de achterliggende factoren van lage inflatie en het functioneren van nieuwe institutionele regelingen binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU). Naast deze kerngebieden richtte het onderzoek zich op de matige groeiontwikkeling in het eurogebied, het wereldwijde economisch klimaat, het bankwezen en microprudentieel beleid en modelontwikkeling en -verbetering. Met betrekking tot de verbetering van modellen lag de nadruk op de ontwikkeling van meer actuele modellen voor afzonderlijke landen en het eurogebied als geheel, om een beter inzicht te krijgen in de wisselwerking tussen de financiële en de reële sector van de economie.

Figuur 1

Onderzoeksgroepen van de ECB

Figuur 2

Onderzoeksprioriteiten in 2016

Onderzoeksnetwerken van het Eurosysteem/ESCB

De drie onderzoeksnetwerken van het Eurosysteem/ESCB boekten aanzienlijke vooruitgang in 2016 en leverden belangrijke inzichten in het functioneren van de economieën van de EU en het eurogebied.

Het Wage Dynamics Network (WDN) heeft de derde ronde van zijn enquête afgerond, waarin onderzocht werd hoe bedrijven in de EU gereageerd hebben op de verschillende schokken en structurele hervormingen in de periode 2010-2013. De enquête was verspreid onder 25.000 bedrijven uit 25 EU-landen en heeft een volledig geharmoniseerde dataset opgeleverd die uitgebreide analyses tussen verschillende landen mogelijk maakt. Gedurende het jaar heeft het netwerk landspecifieke rapporten met daarin de belangrijkste bevindingen gepubliceerd, en een artikel in het Economisch Bulletin van de ECB met omvangrijke nieuwe gegevens over loonaanpassing. Een van de belangrijkste uitkomsten hierbij was dat de loonveranderfrequentie in de EU-landen in de periode 2010-2013 lager lag dan in de periode voor de crisis (2002-2007), en dat dit ten minste deels toe te schrijven is aan de terughoudendheid van bedrijven om minimumlonen te verlagen, hoewel deze lager was in landen die onder een macro-economisch aanpassingsprogramma vielen.

Het Household Finance and Consumption Network (HFCN) coördineert de Household Finance and Consumption Survey en analyseert de data die daarmee verzameld worden om inzicht te krijgen in hoe verschillen tussen consumenten grotere economische ontwikkelingen kunnen helpen verklaren. In 2016 publiceerde dit netwerk een rapport met daarin de uitkomsten van de tweede ronde van deze enquête, die was verspreid onder ruim 84.000 huishoudens in 20 landen. Het vermogen van huishoudens en de verdeling daarvan is een van de belangrijkste onderwerpen van deze enquête (zie Grafiek 35). Het mediane huishouden heeft een nettovermogen van € 104.100; het 75e percentiel van de verdeling is € 258.800, het 90e € 496.000 en het 95e € 743.900. Het netwerk voerde onderzoek uit op verschillende brede terreinen, waaronder de determinanten van consumptie, de financiële kwetsbaarheid van huishoudens voor de beoordeling van macroprudentiële instrumenten, de verdelingseffecten van activaprijzen en monetair beleid[93], de meting van vermogensverdeling tussen huishoudens en de reactie van consumptieve bestedingen op belastingbeleid.

Grafiek 35

De vermogensverdeling van huishoudens in het eurogebied

(y-as: EUR duizend; x-as: percentielen van nettovermogen)

Bron: Household Finance and Consumption Survey van het Eurosysteem.

Het Competitiveness Research Network was ook in 2016 het zwaartepunt voor ESCB-onderzoek op het gebied van concurrentievermogen- en productiviteitsanalyse. Vooral de internationale handel, de internationale transmissie van economische schokken en de efficiëntie van toewijzing van middelen binnen de EU leverden uitgebreide onderzoeksgegevens op. Een van de belangrijkste resultaten van het netwerk in 2016 was het verzamelen en publiceren van de vijfde editie van de bedrijvendataset op EU-niveau. Deze dataset bestaat uit een uitgebreide set van productiviteitsgerelateerde indicatoren en is uniek in termen van vergelijkbaarheid tussen landen en statistische dekking. Onderzoek op basis van deze nieuwe gegevens heeft de koppeling tussen productiviteitsstijgingen en werkgelegenheidscreatie in het eurogebied inzichtelijk gemaakt.

Conferenties en publicaties

Geavanceerd onderzoek en de dialoog met economen in de academische wereld zijn steeds belangrijker geworden nu het aantal vraagstukken die voor de ECB relevant zijn en de complexiteit daarvan groter zijn geworden. Tegen die achtergrond heeft de ECB in 2016 verschillende onderzoeksevenementen op hoog niveau georganiseerd, waarin de belangrijkste kwesties aan bod kwamen waar centrale banken mee te maken krijgen. Twee van de hoogtepunten waren het ECB Forum on Central Banking in Sintra (Portugal) en de eerste Annual Research Conference van de ECB. Andere belangrijke bijeenkomsten waren het International Monetary Policy Research Forum, de 9e ECB Workshop on Forecasting Techniques en de 12e Competitiveness Research Network Conference.

Veel van de ECB-onderzoeksactiviteiten zijn gepubliceerd in papers: in 2016 zijn er 115 gepubliceerd in de Working Paper Series van de ECB. Daarnaast werden 73 artikelen (mede) geschreven door medewerkers van de ECB gepubliceerd in toonaangevende wetenschappelijke tijdschriften. Deze schat aan hoogwaardige onderzoeksartikelen vormde eveneens de basis voor verbeterde communicatie van onderzoeksbevindingen naar een groter en algemener publiek, bijvoorbeeld via het ECB Research Bulletin.

Juridische werkzaamheden en taken

In 2016 was de ECB betrokken bij verschillende gerechtelijke procedures op EU-niveau. Daarnaast heeft de ECB een groot aantal adviezen uitgebracht in reactie op de in het Verdrag opgenomen eis dat de ECB moet worden geraadpleegd over communautaire of nationale wetsvoorstellen op terreinen die onder haar bevoegdheid vallen, en zij heeft de naleving van het verbod op monetaire financiering en bevoorrechte toegang gecontroleerd. Ook heeft de ECB een aantal rechtshandelingen en instrumenten vastgesteld met betrekking tot haar toezichtstaken.

De ECB als partij in gerechtelijke procedures op EU-niveau

In september 2016 oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in twee sets van hogerberoepszaken aangespannen door enkele deposanten in de Cypriotische banken die onderworpen waren aan de resolutiemaatregelen van 2013. De eisers betoogden dat de betreffende resolutiemaatregelen door de ECB en de Europese Commissie waren opgelegd op basis van hun betrokkenheid bij de vergaderingen van de Eurogroep en hun rol in de onderhandelingen over en goedkeuring van het Cypriotische memorandum van overeenstemming.

In de eerste set zaken[94] beoogden de eisers de nietigverklaring van de verklaring van de Eurogroep van 25 maart 2013 over het financiëlebijstandsprogramma voor Cyprus en in het bijzonder de herstructurering van de Cypriotische bankensector. Het Hof bevestigde de conclusie van het Gerecht dat de verklaring van de Eurogroep niet beschouwd kon worden als een gezamenlijk besluit van de Commissie en de ECB. Het Hof constateerde ook dat de goedkeuring door de Cypriotische autoriteiten van het wettelijk kader dat noodzakelijk was voor de herstructurering van de banken niet beschouwd kon worden als opgelegd onder een vermeend gezamenlijk besluit van de Commissie en de ECB dat concreet als zodanig was verwoord in de verklaring van de Eurogroep. De zaken werden dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

In de tweede set zaken[95] eisten de appellanten compensatie voor de verliezen die zij geleden zouden hebben als gevolg van de opname van paragrafen in het Cypriotische memorandum van overeenstemming die refereerden aan de resolutie van de twee Cypriotische banken en/of de nietigverklaring van deze paragrafen. Het Hof vernietigde de beschikking van niet-ontvankelijkheid van het Gerecht op grond van het feit dat vermeend onrechtmatig gedrag van EU-instellingen, zelfs binnen het wettelijk kader van het Verdrag tot oprichting van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM-verdrag), theoretisch zou kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de Europese Unie onder Artikel 340, lid 2 en 3 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Deze conclusie was gebaseerd op de verplichting van de Europese Commissie volgens Artikel 17, lid 1 van het Verdrag betreffende de Europese Unie om het algemeen belang van de Unie te bevorderen en toe te zien op de toepassing van het Unierecht, en de verplichting volgens Artikel 13, lid 3 en 4 van het ESM-verdrag om ervoor te zorgen dat memoranda van overeenstemming gesloten door het ESM in lijn zijn met de EU-wetgeving. Inhoudelijk stelde het Hof dat, gezien het streven van de Europese Unie naar een algemeen belang, namelijk de financiële stabiliteit van het bankwezen in het eurogebied, de resolutiemaatregelen in het Cypriotische memorandum van overeenstemming geen ontoelaatbare en disproportionele inbreuk maakten op het vermogensrecht van de appellanten. Op grond hiervan kon niet worden gesteld dat de Europese Commissie, door toelating van de betwiste paragraaf in het Cypriotische memorandum van overeenstemming goed te keuren, had bijgedragen aan een inbreuk op het vermogensrecht van de appellanten. Het Hof wees de aanspraken op compensatie dan ook af als rechtens ongegrond.

In juli 2016 stelde het Gerecht van de EU de ECB in het gelijk in een nietigverklarings- en schadevergoedingsprocedure over verschillende besluiten van de Raad van Bestuur van de ECB met betrekking tot de verlening van noodliquiditeitssteun (emergency liquidity assistance – ELA) door de Griekse centrale bank aan Griekse banken. In Zaak T-368/15 voerde de appellant aan dat de betwiste ELA-besluiten onrechtmatig waren en "onvermijdelijk hadden geresulteerd" in de tijdelijke banksluitingen en kapitaalrestricties opgelegd door de Griekse autoriteiten in de zomer van 2015, wat vervolgens had geleid tot "ernstige en onherstelbare schade" voor de appellant. Het Gerecht verklaarde het verzoek om nietigverklaring niet-ontvankelijk omdat kennelijk niet voldaan werd aan het vereiste dat de bestreden ELA-besluiten de verzoekende partij direct aangingen. Het Gerecht stelde in het bijzonder dat de bestreden besluiten door het ELA-plafond te handhaven op geen enkele wijze hadden geleid tot het opleggen van de maatregelen in kwestie (de kapitaalrestricties), en dat het de Griekse autoriteiten vrij had gestaan om andere dan deze maatregelen te nemen. Het Gerecht wees de aanspraken op schadevergoeding dan ook af als niet-ontvankelijk.

In mei 2016 besloot het Gerecht inzake het beroep ingediend door 150 ECB-medewerkers (Zaak T-129/14 P) tegen het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie in Zaak F-15/10 met betrekking tot de herziening van de pensioenregeling van de ECB. In mei 2009 bevroor de ECB na een herzieningsproces van ongeveer twee jaar het bestaande pensioenplan, een hybride plan, en voerde een nieuwe pensioenregeling in die steunde op enerzijds een uitkeringsovereenkomst en anderzijds een premieovereenkomst. Alle medewerkers van de ECB bouwen pensioenaanspraken op in het ECB-pensioenplan voor hun dienstverband vanaf 1 juni 2009, waaronder ook degenen die op of voor de inwerkingtreding van het nieuwe plan in dienst bij de ECB waren, met uitzondering van die medewerkers die op 31 mei 2009 tussen 60 en 65 jaar oud waren, zij blijven onder het oude plan vallen. Het beroep ingesteld door 150 medewerkers voerde acht middelen aan tegen verschillende punten van het oordeel in eerste aanleg. Het Gerecht handhaafde in de beroepszaak het oordeel van het Gerecht voor ambtenarenzaken en verwierp alle acht middelen volledig, en bevestigde daarmee nogmaals de rechtmatigheid van de pensioenherziening door de ECB. Met betrekking tot de gevolgde procedure om de herziening door te voeren, concludeerde het Gerecht dat de ECB de principes van rechtmatigheid en rechtszekerheid niet had geschonden. Het Gerecht bevestigde dat de wijzigingen van het pensioenreglement waren overeengekomen in overeenstemming met de regels omtrent bevoegdheden en procedures. Op inhoudelijk gebied gaf dit oordeel aanleiding tot een grondige analyse van de aard van pensioenaanspraken. Het Gerecht overwoog dat pensioenaanspraken niet onder de noemer "beloning" vallen zoals bedoeld in Richtlijn 91/533[96]. Ze zijn dan ook geen immaterieel onderdeel van het arbeidscontract, wat inhoudt dat de ECB gerechtigd is de pensioenregeling zonder toestemming van de medewerkers aan te passen . Met betrekking tot het verworven recht waarop de verzoekers zich beriepen om op de leeftijd van 60 jaar met pensioen te gaan zonder vermindering van uitkering, stelde het Gerecht dat een ambtenaar volgens vaste rechtspraak geen aanspraak kan maken op een verworven recht tenzij de feiten waarop dat recht berust zich voordeden voordat de voorziening herzien werd. Bovendien overwoog het Gerecht dat de verworven rechten van medewerkers die de leeftijd van 60 jaar hadden bereikt toen de herziening van kracht werd, niet waren aangetast door de herziening, dankzij de overgangsregeling waarin de ECB had voorzien als onderdeel van het herzieningstraject.

Adviezen van de ECB en gevallen van niet-naleving

Krachtens de Artikelen 127, lid 4, en 282, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie moet de ECB worden geraadpleegd over communautaire of nationale wetsvoorstellen op gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.[97] Alle adviezen van de ECB worden gepubliceerd op de website van de ECB. Adviezen van de ECB over communautaire wetsvoorstellen worden ook gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

In 2016 heeft de ECB acht adviezen uitgebracht over EU-wetsvoorstellen en 53 adviezen over nationale wetsontwerpen op gebieden die onder haar bevoegdheid vallen.

De belangrijkste adviezen[98] op EU-gebied hadden betrekking op een Europees kader voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde effectisering en wijzigingen van de Verordening kapitaalvereisten (CON/2016/11), de gezamenlijke vertegenwoordiging van de eurozone in het Internationaal Monetair Fonds (CON/2016/22) en de instelling van een Europees depositoverzekeringsstelsel (CON/2016/26).

Daarnaast bracht de ECB advies uit aan nationale autoriteiten over wetgeving gerelateerd aan bankbiljetten en munten[99], het oversight op betalingssystemen[100], het girale effecten-systeem[101], bindende vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen[102] en het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme[103].

De ECB heeft adviezen uitgebracht aan NCB's, onder meer over de auditvereisten waaraan een NCB moet voldoen[104], de rapportageverplichtingen ten opzichte van het nationale parlement[105], de effectiviteit van het besluitvormend orgaan van een NCB[106], de verlaging van de bezoldiging van hooggeplaatste functionarissen van een NCB[107], de verkrijging van de juridische eigendom door een NCB van een monetairbeleidsuitvoerende entiteit in ultraperifere regio's en overzeese gebieden[108], ELA-operaties van een NCB[109], de resolutietaken van een NCB[110], de rol van een NCB met betrekking tot een depositogarantiestelsel[111], toezicht door een NCB op de verlening van betaaldiensten[112], escrow-instellingen[113] en consumentenkredietarrangementen[114], centrale kredietregisters en registers van bankrekeningen bijgehouden door NCB's[115], verzameling van financiële statistieken door een NCB[116], de rol van een NCB in het vaststellen van concurrentie in de markt voor hypotheekleningen[117], de bijdrage van een NCB aan een IMF-trust[118], de rol van een NCB bij het rapporteren over de heffing van verzekeringspremies[119], de monetairbeleidsinstrumenten van NCB's buiten het eurogebied[120], de uitsluiting van salderingsrechten met betrekking tot bij een centrale bank van het ESCB als onderpand gemobiliseerde vorderingen[121] en de uitgifte door een NCB van herdenkingsbankbiljetten[122].

De ECB heeft adviezen uitgebracht over verschillende aspecten van de activiteiten van financiële instellingen[123], waaronder de insolventiehiërarchie van crediteuren van kredietinstellingen[124], het uitvaardigen van instructies inzake variabele rentevoeten aan kredietverstrekkers[125], de vergoeding voor spaardeposito's[126], hypotheekaflossingsbepalingen[127], de terugbetaling van bepaalde marges op aan vreemde valuta gekoppelde leningen[128], herstructurering van leningen in vreemde valuta[129], de hervorming van coöperatieve banken[130], beperkingen op de aankoop van onroerend goed of aandelenkapitaal door een kredietinstelling[131], de benoeming van de leden van de Raad van Commissarissen van een bank[132],de aflossing-inkomensverhouding en de loan-to-value ratio[133], een garantiestelsel voor effectiseringen van niet-renderende leningen[134], het invoeren van een belasting voor bepaalde financiële instellingen[135], het functioneren van centrale kredietregisters[136] en het functioneren van nationale depositogarantiestelsels[137].

De ECB bracht ook een advies uit over de rol van een vertegenwoordiger van een financiële toezichtsautoriteit in de Raad van toezicht van de ECB[138].

Acht gevallen van niet-naleving van de verplichting de ECB te raadplegen over voorstellen voor nationale wetgeving zijn geregistreerd, waarbij de volgende gevallen duidelijk en belangrijk werden geacht[139].

De ECB is niet geraadpleegd door het Italiaanse Ministerie van Economische Zaken en Financiën ten aanzien van het Wetgevingsdecreet inzake spoedeisende maatregelen ter bescherming van spaargelden in de bankensector ten einde het juridische kader te scheppen voor het verschaffen van buitengewone financiële overheidssteun aan Italiaanse banken. De ECB is niet geraadpleegd door het Griekse Ministerie van Financiën ten aanzien van de wet op het elektronisch betalingsverkeer.

Tot slot had het Hongaarse Ministerie voor Nationale Economie verzaakt de ECB te raadplegen over de Wet op nationale huizenbouwgemeenschappen[140], wat leidde tot zorgen over een mogelijke schending van de onafhankelijkheid van de centrale bank.

Het niet-raadplegen van de ECB door Griekenland, Hongarije en Italië werd beschouwd als duidelijke, belangrijke en herhaalde gevallen.

Juridische ontwikkelingen met betrekking tot het SSM

In 2016 stelde de ECB verschillende juridische instrumenten vast met betrekking tot de uitvoering van haar toezichtstaken, die vervolgens gepubliceerd werden in het Publicatieblad van de Europese Unie en op de website van de ECB. Een lijst van de juridische instrumenten die in 2016 zijn vastgesteld, is te vinden in het Jaarverslag van de ECB over de toezichtsactiviteiten 2016.

Naleving van het verbod op monetaire financiering en bevoorrechte toegang

Krachtens Artikel 271, lid d, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft de ECB de taak toe te zien op de naleving, door de nationale centrale banken van de EU en de ECB, van de verbodsbepalingen voortvloeiend uit de Artikelen 123 en 124 van het Verdrag en uit Verordeningen (EG) Nr. 3603/93 en Nr. 3604/93 van de Raad. Artikel 123 verbiedt de ECB en de nationale centrale banken voorschotten in rekening-courant of andere kredietfaciliteiten aan overheden en instellingen of organen van de EU te verlenen, alsmede van hen rechtstreeks schuldbewijzen te kopen. Artikel 124 verbiedt alle niet op overwegingen van bedrijfseconomisch toezicht gebaseerde maatregelen waardoor overheden en instellingen of organen van de EU bevoorrechte toegang tot financiële instellingen zouden krijgen. Naast de Raad van Bestuur ziet de Europese Commissie erop toe of de lidstaten de bovengenoemde bepalingen naleven.

De ECB controleert tevens de door de centrale banken van de EU op de secundaire markt verrichte aankopen van schuldbewijzen die zijn uitgegeven door de binnenlandse overheidssector, de overheidssector van andere lidstaten en door instellingen en organen van de EU. Krachtens de overwegingen van Verordening (EG) Nr. 3603/93 van de Raad mag de aankoop van door de overheidssector uitgegeven schuldbewijzen op de secundaire markt niet worden gebruikt om het doel van Artikel 123 van het Verdrag te ontwijken. Dergelijke aankopen mogen geen vorm van indirecte monetaire financiering van de overheidssector worden.

De voor 2016 uitgevoerde controle bevestigde dat de bepalingen van de Artikelen 123 en 124 van het Verdrag en de daarmee samenhangende Verordeningen van de Raad in het algemeen werden nageleefd.

Uit de controle kwam naar voren dat niet alle nationale centrale banken van de EU in 2016 beschikten over een rentevergoedingsbeleid voor overheidsdeposito’s dat volledig in overeenstemming was met de voor rentevergoedingen geldende plafonds. In het bijzonder dienen enkele nationale centrale banken ervoor te zorgen dat de vergoeding op overheidsdeposito’s niet hoger is dan het plafond, zelfs als dit negatief is.

De ECB beoordeelde de oprichting en de financiering van de vermogensbeheermaatschappij MARK Zrt. door Magyar Nemzeti Bank als een schending van het verbod op monetaire financiering, die moet worden rechtgezet.

In mei 2016 verstrekte Magyar Nemzeti Bank een overbruggingsliquiditeitsfaciliteit van drie maanden aan het Hongaarse beleggerscompensatiestelsel Karrendezesi Alap. De ECB oordeelde dat deze transactie mogelijk in strijd is met het verbod op monetaire financiering, aangezien andere mogelijkheden beschikbaar waren om het beleggerscompensatiestelsel kortlopende financiering te verstrekken, die niet zouden hebben geleid tot de financiële betrokkenheid van Magyar Nemzeti Bank. Dit geval mag geen precedent vormen.

Na de in de ECB-Jaarverslagen van 2014 en 2015 geuite bezorgdheid, is de ECB blijven toezien op diverse door Magyar Nemzeti Bank in 2014 en 2015 gestarte programma’s. Deze programma's hielden geen verband met het monetair beleid en zijn mogelijk strijdig met het verbod op monetaire financiering, voor zover ze zouden kunnen worden beschouwd als het door Magyar Nemzeti Bank overnemen van overheidstaken of anderszins verlenen van financiële voordelen aan de overheid. Onder de programma’s vallen aankopen door Magyar Nemzeti Bank in het kader van vastgoedinvesteringen, een programma ter bevordering van financiële basiskennis via een netwerk van zes stichtingen en de beleggingsstrategie van deze stichtingen, de overgang naar de centrale bank van medewerkers die voorheen in dienst waren van de Hongaarse Financiële Toezichtsautoriteit, een programma voor de aankoop van Hongaarse kunstwerken en culturele bezittingen, en een programma dat banken ertoe aanzet beleenbare effecten aan te kopen, met name overheidsobligaties. Gelet op het grote aantal programma's, de reikwijdte en de omvang ervan, zal de ECB deze activiteiten nauwlettend blijven volgen om ervoor te zorgen dat het verbod op monetaire financiering niet geschonden wordt. Magyar Nemzeti Bank dient er tevens op toe te zien dat de middelen die de centrale bank ter beschikking stelde aan haar netwerk van stichtingen niet worden gebruikt, hetzij direct hetzij indirect, voor financiering van de overheid. Bovendien zal de ECB de betrokkenheid van Magyar Nemzeti Bank bij de Budapest Stock Exchange op de voet blijven volgen, aangezien de aankoop van een meerderheidsbelang in de Budapest Stock Exchange door Magyar Nemzeti Bank in november 2015 nog altijd kan worden beschouwd als reden tot bezorgdheid ten aanzien van monetaire financiering.

De vermindering van met de IBRC samenhangende activa door de Central Bank of Ireland in 2016 (voornamelijk door middel van verkopen van langlopende obligaties met variabele rente) is een stap in de richting van de noodzakelijke volledige afstoting van deze activa. Een ambitieuzer verkoopschema zou echter de aanhoudende ernstige bezorgdheid over het risico van monetaire financiering verder wegnemen.

Internationale en Europese betrekkingen

Europese betrekkingen

De ECB bleef in 2016 een intensieve dialoog voeren met de Europese instellingen en fora, in het bijzonder met het Europees Parlement, de Europese Raad, de ECOFIN-Raad, de Eurogroep en de Europese Commissie. In de loop van het jaar werden verdere stappen gezet om de bankenunie te voltooien en om de financiële sector in het eurogebied verder te herstellen. De economische situatie in het eurogebied en het macro-economische aanpassingsprogramma voor Griekenland stonden ook op de agenda's van de vergaderingen van de Eurogroep en de ECOFIN-Raad, waaraan de President van de ECB en andere leden van haar Directie deelnamen. De noodzaak van een coherente strategie voor het budgettair, het financieel en het structureel beleid teneinde het herstel in Europa vastere voet te doen krijgen, was een punt van discussie op de vergaderingen van de Europese Raad, waar de President van de ECB aan deelnam.

Het voltooien van Europa’s Economische en Monetaire Unie

Er werd verder actie ondernomen om de EMU te voltooien, in overeenstemming met de routekaart die in 2015 werd vastgelegd in het zogenoemde Verslag van de vijf voorzitters, getiteld "De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie".

Inzake de bankenunie werd vooruitgang geboekt dankzij de tenuitvoerlegging van de Richtlijn herstel en afwikkeling van banken en de Richtlijn inzake de depositogarantiestelsels. Daarnaast is de ECB het hele jaar lang blijven pleiten voor beslissende maatregelen om de bankenunie te voltooien, vooral tijdens technische besprekingen die de ontwikkeling beoogden van een geloofwaardig gemeenschappelijk vangnet voor het Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds en de invoering van een Europees depositogarantiestelsel. Naast de bankenunie kan een Europese kapitaalmarktenunie het financieel stelsel weerbaarder maken door de grensoverschrijdende risicodeling te verbeteren en een ruimere en vlottere toegang tot financiering te bevorderen.

Wat het kader voor economische governance betreft, is de Europese Budgettaire Raad in werking getreden. Het mandaat en de institutionele onafhankelijkheid van de Europese Budgettaire Raad zal in de toekomst moeten worden versterkt om ervoor te zorgen dat deze een belangrijke rol kan spelen bij het vergroten van de transparantie en het verbeteren van de naleving van de begrotingsregels.[141] Op 20 september 2016 bracht de Raad van de Europese Unie een aanbeveling uit waarin deze de landen van het eurogebied opriep nationale comités voor de productiviteit op te richten. Verwacht wordt dat die comités de tenuitvoerlegging van structurele hervormingen in de landen van het eurogebied een nieuwe impuls zullen geven. Of die comités al dan niet doeltreffend zullen zijn, zal niet alleen afhangen van het binnen de comités verwachte hoge niveau van technische expertise, maar ook van de volledige onafhankelijkheid ervan. De werkzaamheden van die comités moeten ervoor zorgen dat voldoende rekening wordt gehouden met de Europese dimensie, dit door best practices uit te wisselen tussen de lidstaten en door bij het beoordelen en aanpakken van productiviteitskwesties op het niveau van de lidstaten de klemtoon te leggen op de eurogebieddimensie.

Bovendien heeft de ECB herhaaldelijk de noodzaak onderstreept van een consistente en grondige toepassing van de bepalingen van het huidige governancekader, waarvoor tot dusver onvoldoende vooruitgang is geboekt. Dat blijkt uit de beperkte tenuitvoerlegging van de landspecifieke aanbevelingen van de Europese Commissie (zie ook Paragraaf 1.6 van Hoofdstuk 1) en uit het feit dat de vereisten van het Stabiliteits- en groeipact niet worden nageleefd.

Teneinde tussen de lidstaten het vertrouwen te creëren dat nodig is om de EMU verder te verdiepen, moeten de begrotingsregels volledig ten uitvoer worden gelegd en moeten de economische beleidslijnen doeltreffender worden gecoördineerd. De ECB heeft het belang beklemtoond van een ruimere gedeelde soevereiniteit op middellange tot lange termijn, bijvoorbeeld via een versterkte governance door over te gaan van een systeem bestaande uit regels op instellingen[142].

Terzelfder tijd staat Europa ook voor uitdagingen buiten de economische sfeer, met name in het vlak van migratie en veiligheid. Een sterke economie is noodzakelijk om die kwesties duurzaam aan te pakken. De voltooiing van de EMU is dus een belangrijke stap op weg naar een sterker Europa. Het Eurosysteem staat klaar om dit werk te ondersteunen.

Het afleggen van democratische verantwoording

De ECB is een onafhankelijke instelling die haar middelen waar nodig binnen haar mandaat in volledige onafhankelijkheid kan aanwenden. De tegenhanger van die onafhankelijkheid is noodzakelijkerwijze een verantwoordingsplicht, en in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie wordt bepaald dat de ECB hoofdzakelijk verantwoording dient af te leggen aan het Europees Parlement, aangezien dit laatste samengesteld is uit de gekozen vertegenwoordigers van de EU-burgers.

In 2016 woonde de President van de ECB vier reguliere hoorzittingen van de Commissie Economische en Monetaire Zaken van het Europees Parlement bij.[143] Tijdens die hoorzittingen besteedden de leden van het Europees Parlement bijzondere aandacht aan het monetair beleid van de ECB, het beleid voor de financiële sector en macro-economische aanpassingsprogramma's, alsook aan de hervorming van de governance in het eurogebied (zie Grafiek 36).

Grafiek 36

Onderwerpen van de vragen gesteld tijdens de reguliere hoorzittingen van de Commissie Economische en Monetaire Zaken

(in procenten)

Bron: ECB.

In 2016 besloot de ECB voor het eerst tot de publicatie van haar feedback op de input die door het Europees Parlement werd verstrekt in zijn resolutie over het Jaarverslag van het voorgaande jaar, als reactie op een suggestie in die resolutie van het Europees Parlement om de verantwoordingsaflegging van de ECB verder te versterken.[144] Vroeger werd die feedback enkel samen met het Jaarverslag aan de leden van het Europees Parlement bezorgd.

Tabel 3

Overzicht van de hoorzittingen in het Europees Parlement in 2016

Bron: ECB.

Daarnaast vervult de ECB haar verantwoordingsplicht via reguliere verslagen en door beantwoording van schriftelijke vragen van leden van het Europees Parlement. In 2016 ontving de President van de ECB brieven met dergelijke vragen, en de antwoorden daarop werden gepubliceerd op de website van de ECB.[145] De meeste vragen gingen over de tenuitvoerlegging van de bijzondere monetairbeleidsmaatregelen van de ECB, de economische vooruitzichten en macro-economische aanpassingsprogramma's.

Net als in het verleden leverde de ECB een bijdrage aan de besprekingen van het Europees Parlement en de EU-Raad over wetsvoorstellen in domeinen die binnen haar bevoegdheid vallen. Buiten het verantwoordingskader namen andere vertegenwoordigers van de ECB deel aan openbare vergaderingen van de Commissie Economische en Monetaire Zaken voor technische besprekingen over de kwesties die verband houden met de expertises en de opdrachten van de ECB.

De ECB is ook voor haar activiteiten inzake bankentoezicht verantwoording verschuldigd aan zowel het Europees Parlement als de EU-Raad.[146] Meer gedetailleerde informatie wordt verstrekt in het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden voor 2016.

Internationale betrekkingen

In een uitdagend internationaal klimaat nam de ECB deel aan besprekingen in internationale fora, vergaarde zij informatie en communiceerde ze over haar eigen beleid, waardoor ze de betrekkingen met belangrijke internationale tegenhangers verder verstevigde. Dat was bijzonder belangrijk in een jaar waarin monetaire autoriteiten over de hele wereld het prille economische herstel bleven ondersteunen.

G20

Tegen de achtergrond van het aanhoudend traag mondiaal economisch herstel was het Chinese voorzitterschap van de G20 gericht op het bevorderen van de mondiale groei, en onderstreepte het met succes de rol van structurele hervormingen als aanvulling op het begrotings- en monetair beleid om dat doel te bereiken. Daarnaast werd onder het Chinese voorzitterschap van de G20 het debat over de groeimotoren uitgebreid naar innovatie en digitalisering. De G20 legde ook verdere maatregelen ten uitvoer om, als onderdeel van zijn "uitgebreide structurele hervormingsagenda", de structurele hervormingen collegiaal beter te kunnen toetsen. In een klimaat van toenemend antiglobalisme legde de G20 ook meer de klemtoon op ongelijkheid en inclusiviteit en werd ook de voortgang naar een eerlijker mondiale belastingomgeving bevorderd, met nieuwe aandacht voor de uiteindelijke begunstigden en de aanpak van niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden. De ministers van Financiën en de centralebankpresidenten van de G20, van wie de vergaderingen worden bijgewoond door de president van de ECB, hebben er zich toe verbonden nauw overleg te plegen over valutamarkten, en alle vormen van protectionisme in het handels- en investeringsbeleid te vermijden. Ten gevolge van de recente terroristische aanslagen worden ook meer inspanningen geleverd om de financiering van terrorisme aan te pakken. De afronding van de kernelementen van het financiële regelgevende kader werd ondersteund; de nadruk lag daarbij op een tijdige, volledige en consistente tenuitvoerlegging van het overeengekomen hervormingsprogramma voor de financiële sector. Ook op de top in Hangzhou stimuleerden de leiders van de G20 vooruitgang; daartoe werd groene financiering bevorderd, werd een ruimer gebruik van bijzondere trekkingsrechten (special drawing rights – SDR's) onderzocht tegen de achtergrond van besprekingen over de internationale financiële architectuur, werd het ledenbestand van de Club van Parijs uitgebreid en werd de rol van de nieuwe en bestaande multilaterale ontwikkelingsbanken bevorderd.

Beleidskwesties in verband met het IMF en de internationale financiële architectuur

Tijdens besprekingen in het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is de ECB gemeenschappelijke Europese standpunten blijven verdedigen over het beleid van het Fonds en, meer in het algemeen, over de internationale financiële architectuur. Wat het IMF-bestuur betreft, is de verreikende quota- en bestuurshervorming van 2010 begin 2016 in werking getreden, nadat ze werd geratificeerd door de vereiste meerderheden van de leden van het IMF. Daardoor verschoof meer dan 6% van de quota-aandelen naar dynamische opkomende markteconomieën en ontwikkelingslanden, wat hun grotere rol in de wereldeconomie beter weerspiegelt. Als deel van dit hervormingspakket verbonden de geavanceerde Europese landen zich ertoe twee zetels af te staan in de Raad.

Grafiek 37

Verdeling van IMF-quota vóór en na de hervorming van 2010

(SDR miljoen)

Bronnen: Berekeningen door medewerkers van het IMF en de ECB.

De ECB pleit voor een sterk, op quota gebaseerd en adequaat gefinancierd IMF dat centraal staat in het internationaal monetair stelsel, waar het een belangrijke bijdrage levert aan de mondiale economische en financiële stabiliteit. Met de steun van de EU-lidstaten verdubbelden de totale quotamiddelen van het IMF in 2016, tot SDR 477 miljard. De leden van het IMF, waaronder een aantal lidstaten van de EU, zegden ook ongeveer SDR 260 miljard toe om ervoor te zorgen dat het Fonds binnen een versterkt governancekader toegang zou blijven hebben tot bilaterale leningen. Het tijdschema voor besprekingen over de vijftiende algemene herziening van de quota werd aangepast opdat die herziening uiterlijk tegen de Jaarvergadering van 2019 zou worden afgerond.

Aangezien het van cruciaal belang is dat het leenbeleid van het IMF afgestemd blijft op de behoeften van zijn leden, heeft het IMF de toereikendheid van het wereldwijde financiële vangnet onderzocht, inclusief de dekking en beschikbaarheid ervan en de kosten voor de verstrekking van crisispreventie en afwikkelingsinstrumenten.

Na crisissen in sommige landen van het eurogebied en de daarmee verband houdende gezamenlijke leen- en aanpassingsprogramma's van de EU en het IMF voor die landen, publiceerde het onafhankelijke evaluatiebureau van het IMF (independent evaluation office – IEO) een uitgebreid verslag over de rol van het Fonds tijdens die crisissen en over zijn deelname aan financiële bijstandsprogramma's voor Griekenland, Ierland en Portugal. Hoewel het verslag grotendeels was toegespitst op het besluitvormingsproces van het IMF, bevatte het ook een aantal beschouwingen over economische vraagstukken zoals de oorzaken van de crisis en de aard en geschiktheid van de beleidsvoorwaarden.

Technische samenwerking

De ECB heeft haar technische samenwerking met centrale banken buiten de Europese Unie uitgebreid teneinde gezonde centralebankpraktijken te bevorderen en op die manier een bijdrage te leveren aan de wereldwijde monetaire en financiële stabiliteit. Die samenwerkingsactiviteiten weerspiegelen de rol van de ECB als belangrijke centrale bank in de wereldeconomie. De ECB is blijven samenwerken met de centrale banken van de opkomende markteconomieën van de G20 (zoals India en Turkije) om technische expertise en best practices uit te wisselen. In 2016 werd met de Banco Central do Brasil een nieuw memorandum van overeenstemming ondertekend als basis voor een intensievere samenwerking met de nadruk op kernthema's voor centrale banken zoals monetair beleid, financiële stabiliteit en bankentoezicht. De activiteiten van de ECB in Latijns-Amerika, Azië en Afrika werden ondersteund door een nauwere samenwerking met internationale en regionale organisaties.

De ECB is ook blijven samenwerken met de centrale banken van landen die het vooruitzicht hebben toe te treden tot de Europese Unie, hoofdzakelijk via een reeks regionale workshops. Specifieke evenementen waren gewijd aan institutionele uitdagingen in het kader van de toetreding tot de EU, aan macro- en microprudentieel toezicht en aan de onafhankelijkheid van de centrale bank als kernelement van goede economische governance. Voor technische samenwerking met de centrale banken van de kandidaatlanden en mogelijke kandidaatlanden van de EU wordt nauw samengewerkt met de NCB's van de EU. Die technische samenwerking vormt een aanvulling op de reguliere monitoring en analyse door de ECB van de economische en financiële ontwikkelingen in die landen, evenals op de beleidsdialoog met hun centrale banken.

Kader 9 Brexit – implicaties en vooruitzichten

Op 23 juni 2016 heeft het Verenigd Koninkrijk een referendum gehouden over het EU-lidmaatschap. Een meerderheid van 51,9% koos ervoor de Europese Unie te verlaten. Volgens Artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zal er op het ogenblik dat het Verenigd Koninkrijk de Europese Raad formeel in kennis stelt van het feit dat het de Europese Unie wil verlaten, een onderhandelingsproces op gang komen over een terugtrekkingsakkoord tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. Op dit ogenblik heerst er grote onzekerheid over de toekomstige economische betrekkingen tussen het Verenigd Koninkrijk en de Europese Unie.[147]

Onmiddellijk na het referendum nam de onzekerheid toe en was er een kortstondige periode van volatiliteit; ook het Britse pond deprecieerde sterk. Het eurogebied gaf tijdens de piek van onzekerheid en volatiliteit blijk van bemoedigende veerkracht dankzij de voorbereidingen van de centrale banken en de toezichthoudende autoriteiten (m.i.v. achtervangregelingen inzake centralebankliquiditeit en de verbintenis van de toezichthouders jegens de banken wat liquiditeit, financiering en operationele risico’s betreft), alsook het uitgebreid regelgevend kader.[148] Hoewel het vanwege de hoge overliquiditeit onwaarschijnlijk was dat de ECB noodvoorzieningen zou moeten treffen, stond het vast dat, indien nodig, – zoals vermeld in het persbericht van de ECB van 24 juni 2016 – extra liquiditeit zou kunnen worden verstrekt, inclusief via vaste swapovereenkomsten met de Bank of England. ECB-Bankentoezicht stond bovendien in nauw contact met de banken die vóór het referendum het kwetstbaarst waren, zulks om te garanderen dat de risico’s nauwgezet werden gemonitord en dat er voorbereidingen werden getroffen in het licht van de mogelijke resultaten van het referendum.

Welke economische implicaties het referendum precies zal hebben, valt moeilijk te voorspellen. Ze zullen met name afhangen van het tijdstip, de voortgang en het uiteindelijke resultaat van de aanstaande onderhandelingen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk. Welke impact het resultaat van het referendum zal hebben op de economische vooruitzichten voor het eurogebied werd geanalyseerd in de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van september 2016 en in een Kader in het Economisch Bulletin van de ECB, waaruit bleek dat de economische bedrijvigheid in het eurogebied op korte termijn slechts weinig effect zou ondervinden. In het Financial Stability Review van de ECB van november 2016 werd daarnaast ingegaan op de gevolgen van de uitkomst van het referendum voor de financiële stabiliteit. Daaruit is gebleken dat de meeste marktsegmenten die werden getroffen door de onrust na het Britse referendum, het leeuwendeel van hun verliezen snel hebben weten goed te maken.

Ook tegenover het Europees Parlement heeft de President van de ECB herhaaldelijk de beoordeling, door de ECB, toegelicht van de mogelijke impact van de brexit. Dat was bijvoorbeeld het geval op 26 september 2016 en op 28 november 2016. De ECB beklemtoonde toen de voordelen van de interne markt zowel voor het eurogebied als voor het Verenigd Koninkrijk. Welke vorm de relatie tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk ook aanneemt, de integriteit van de interne markt en de homogeniteit van de regels en de toepassing ervan moeten absoluut worden gevrijwaard. Op hun informele vergadering in Bratislava in september hadden de staatshoofden en regeringsleiders van de resterende 27 EU-lidstaten het voor het eerst over hun gemeenschappelijke toekomst na de verwachte terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk. Om de huidige ongerustheid bij de burgers enigszins weg te nemen, hebben ze een routekaart vastgesteld om de gemeenschappelijke uitdagingen aan te gaan in verband met migratie, terrorisme en economische en sociale onveiligheid. De ECB heeft herhaaldelijk onderstreept dat, wil Europa ter zake sterker worden, het Europese project steviger economische fundamenten nodig heeft.

Externe communicatie

Het monetair beleid aan de Europese burger uitleggen

Een open en transparante communicatie ondersteunt de effectiviteit van het door een centrale bank gevoerde beleid. Die communicatie stelt de bank in staat het algemene publiek en de financiële markten op de hoogte te houden van haar doelstellingen en taken, de beweegredenen van haar handelingen uit te leggen en daarbij hun verwachtingen te sturen. De ECB heeft een lange traditie van open communicatie en ze is die in 2016 blijven versterken, met name door haar voorlichtingsactiviteiten en digitale communicatie verder te ontwikkelen.

Voorlichtingsactiviteiten

In 2016 breidde de ECB haar initiatieven uit om het algemene publiek een beter inzicht te verschaffen in het beleid en de besluiten van de ECB, en zodoende een groter vertrouwen te wekken bij de burgers van het eurogebied.

De ECB verwelkomde in Frankfurt 522 bezoekersgroepen en ontving meer dan 15.000 externe bezoekers uit 35 landen. De bezoekers kregen algemene presentaties alsook gerichte presentaties waarin ze de gelegenheid hadden voor interactie met ECB-deskundigen. Ze konden ook het nieuwe gebouw van de ECB en de daar gehouden kunst- en eurotentoonstellingen verkennen tijdens rondleidingen. Vanaf juli 2016 begon de ECB ook op de eerste zaterdag van elke maand haar deuren te openen voor de lokale gemeenschap, wat in de tweede helft van het jaar meer dan 3.000 bezoekers aantrok.

Om haar taken aan jongere burgers van het eurogebied uit te leggen, hield de ECB voor de zesde maal de Generation €uro Students’ Award-wedstrijd. De wedstrijd is het voornaamste interactiekanaal van de Bank met leerlingen tussen 16 en 19 jaar en hun leerkrachten, en streeft ernaar hun iets bij te leren over monetair beleid en de ECB. De leerlingen nemen deel aan een rollenspel waarin ze monetairbeleidsbeslissingen nemen op basis van hun diagnose van de economische en monetaire situatie in het eurogebied.

De ECB richtte zich ook op jongere leeftijdsgroepen. Op 3 oktober 2016 werden 230 kinderen van acht tot tien jaar, samen met hun gezin, in de ECB verwelkomd voor de tweede open dag van de populaire Duitse tv-show voor kinderen “Die Sendung mit der Maus”. Het programma omvatte rondleidingen in het gebouw, presentaties, workshops over de rol en functies van de ECB en over de eurobankbiljetten en -munten, educatieve games en enkele tentoonstellingen.

Ook buiten Frankfurt werden communicatie-inspanningen geleverd. Zo heeft de ECB, samen met de Banc Ceannais na hÉireann/Central Bank of Ireland de Ierse National Ploughing Championships van 2016 bijgewoond, de grootste openluchttentoonstelling en handelsbeurs voor de landbouw in Europa.

Ruimere digitalisering

De ECB voerde ook de inspanningen inzake digitale communicatie op, teneinde zich aan de hedendaagse nieuwsconsumptiepatronen aan te passen.

Ook inhoudelijk leverde de ECB grotere inspanningen om toegankelijker te zijn voor het algemene publiek; ze maakte haar beslissingen beter verstaanbaar door een eenvoudige taal en digitale communicatiekanalen te gebruiken om anders veeleer technische begrippen te verklaren. Een voorbeeld daarvan zijn de pagina's met uitleg en toelichting op de website van de ECB, die beschikbaar zijn in heel wat EU-talen. Die digitale focus ging ook gepaard met een intensiever gebruik van infografieën.

Uit technisch oogpunt heeft de Bank haar websites verder gemoderniseerd. De websites van zowel de ECB als het Europees Comité voor Systeemrisico's werden volledig responsief gemaakt, door ervoor te zorgen dat webpagina's en belangrijke publicaties optimaal te bekijken zijn, ongeacht het apparaat dat de lezers kiezen. Daarnaast voldeed de ECB aan de toegenomen vraag naar hoogwaardige webstreaming van gebeurtenissen.

De Bank heeft haar aanwezigheid op sociale media nog versterkt. De Twitter-account van de ECB heeft nu meer dan 360.000 volgers en wordt gebruikt om de aandacht te vestigen op publicaties en op belangrijke boodschappen uit toespraken. In december 2016 hield de ECB haar eerste livedebat op Twitter, waarin Benoît Cœuré vragen beantwoordde die het grote publiek onder #askECB had geplaatst; daarbij was een directe realtime interactie mogelijk. Voorts hanteert de ECB haar YouTube-kanaal om video-inhoud uit te brengen, en Flickr voor foto's. De ECB beschikt ook over een LinkedIn-account waar ongeveer 43.000 burgers op hebben ingetekend.

Bijlagen

Institutioneel kader

Besluitvormende organen en corporate governance van de ECB

Het Eurosysteem en het ESCB worden bestuurd door de besluitvormende organen van de ECB: de Raad van Bestuur en de Directie. De Algemene Raad fungeert als derde besluitvormend orgaan van de ECB zolang er EU-lidstaten zijn die nog niet op de euro zijn overgegaan. De werkzaamheden van de besluitvormende organen zijn vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, de Statuten van het ESCB en de desbetreffende Reglementen van Orde.[149] De besluitvorming binnen het Eurosysteem en het ESCB is gecentraliseerd. De ECB en de nationale centrale banken van het eurogebied werken echter gezamenlijk, zowel strategisch als operationeel, aan de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen van het Eurosysteem, met inachtneming van het decentralisatiebeginsel overeenkomstig de Statuten van het ESCB.

Als onderdeel van de verantwoordelijkheden van de ECB betreffende het bankentoezicht, stelt de Raad van Bestuur rechtsnormen vast die het algemene kader vormen waarin toezichtsbesluiten worden genomen en keurt hij, overeenkomstig de geen-bezwaarprocedure, door de Raad van Toezicht voorbereide ontwerpbesluiten goed.[150] Voor meer bijzonderheden over de toezichtsfunctie van de ECB wordt verwezen naar het Jaarverslag van de ECB over haar toezichtswerkzaamheden in 2016.

De Raad van Bestuur

De Raad van Bestuur is het belangrijkste besluitvormende orgaan van de ECB. De Raad bestaat uit de leden van de Directie van de ECB en de presidenten/gouverneurs van de nationale centrale banken van de landen van het eurogebied. De stemrechten van de leden van de Raad van Bestuur rouleren volgens een specifiek schema dat beschikbaar is op de website van de ECB.

De Raad van Bestuur vergadert gewoonlijk om de andere week in het gebouw van de ECB in Frankfurt am Main, Duitsland. In 2016 vonden in totaal 23 vergaderingen plaats. Aan het monetair beleid gewijde vergaderingen worden om de zes weken gehouden. Van deze monetairbeleidsvergaderingen wordt een verslag gepubliceerd, doorgaans met een vertraging van vier weken. Tijdens de niet-monetairbeleidsvergaderingen bespreekt de Raad van Bestuur voornamelijk andere taken en verantwoordelijkheden van de ECB en het Eurosysteem. Om het monetair beleid en de andere taken van de ECB gescheiden te houden van haar toezichtsverantwoordelijkheden, houdt de Raad van Bestuur afzonderlijke vergaderingen over toezichtskwesties.

De Raad van Bestuur kan ook besluiten nemen via een schriftelijke procedure. In 2016 werden meer dan 1.400 schriftelijke procedures uitgevoerd, waarvan ruim 1.000 geen-bezwaarprocedures.

De Raad van Bestuur

Mario Draghi President van de ECB

Vítor Constâncio Vicepresident van de ECB

Josef Bonnici President van Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta (tot 30 juni 2016)

Benoît Cœuré Lid van de Directie van de ECB

Carlos Costa President van Banco de Portugal

Chrystalla Georghadji President van de Central Bank of Cyprus

Ardo Hansson President van Eesti Pank

Boštjan Jazbec President van Banka Slovenije

Klaas Knot President van De Nederlandsche Bank

Philip R. Lane President van de Banc Ceannais na hÉireann/Central Bank of Ireland

Sabine Lautenschläger Lid van de Directie van de ECB

Erkki Liikanen President van Suomen Pankki – Finlands Bank

Luis M. Linde President van Banco de España

Jozef Makúch President van Národná banka Slovenska

Yves Mersch Lid van de Directie van de ECB

Ewald Nowotny President van de Oesterreichische Nationalbank

Peter Praet Lid van de Directie van de ECB

Gaston Reinesch President van Banque centrale du Luxembourg

Ilmārs Rimšēvičs President van Latvijas Banka

Jan Smets Gouverneur van de Nationale Bank van België

Yannis Stournaras President van de Bank of Greece

Vitas Vasiliauskas Voorzitter van de Raad van Lietuvos bankas

Mario Vella President van Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta (vanaf 1 juli 2016)

François Villeroy de Galhau President van Banque de France

Ignazio Visco President van Banca d’Italia

Jens Weidmann President van de Deutsche Bundesbank

Voorste rij (van links naar rechts): Yannis Stournaras, Carlos Costa, Ewald Nowotny, Vítor Constâncio, Mario Draghi, Sabine Lautenschläger, Benoît Cœuré, Chrystalla Georghadji, Philip R. Lane, Yves Mersch

Middelste rij (van links naar rechts): Ilmārs Rimšēvičs, François Villeroy de Galhau, Jens Weidmann, Erkki Liikanen, Jozef Makúch, Ignazio Visco

Achterste rij (van links naar rechts): Gaston Reinesch, Boštjan Jazbec, Ardo Hansson, Klaas Knot, Jan Smets, Peter Praet, Vitas Vasiliauskas

Toelichting: Luis M. Linde en Mario Vella waren ten tijde van de foto niet aanwezig.

De Directie

De Directie bestaat uit de President en de Vicepresident van de ECB en vier overige leden die (bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen) zijn benoemd door de Europese Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en de ECB. De directie is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de vergaderingen van de Raad van Bestuur, de tenuitvoerlegging van het monetair beleid van het eurogebied overeenkomstig de richtsnoeren en besluiten van de Raad van Bestuur, en het beheer van de dagelijkse werkzaamheden van de ECB.

De Directie

Mario Draghi President van de ECB

Vítor Constâncio Vicepresident van de ECB

Benoît Cœuré Lid van de Directie van de ECB

Sabine Lautenschläger Lid van de Directie van de ECB

Yves Mersch Lid van de Directie van de ECB

Peter Praet Lid van de Directie van de ECB

Voorste rij (van links naar rechts): Sabine Lautenschläger, Mario Draghi, Vítor Constâncio

Achterste rij (van links naar rechts): Yves Mersch, Peter Praet, Benoît Cœuré

De Algemene Raad

De Algemene Raad bestaat uit de President en de Vicepresident van de ECB en de presidenten/gouverneurs van de nationale centrale banken van alle 28 EU-lidstaten. De Algemene Raad draagt onder meer bij aan de adviesfuncties van de ECB, de verzameling van statistische gegevens, de opstelling van de regels ter standaardisatie van de financiële administratie en verslaglegging van de door de nationale centrale banken uitgevoerde werkzaamheden, het nemen van andere dan in het Verdrag omschreven maatregelen voor de vaststelling van de verdeelsleutel voor de inschrijving op het ECB-kapitaal, en het vaststellen van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de ECB.

De Algemene Raad

Mario Draghi President van de ECB

Vítor Constâncio Vicepresident van de ECB

Marek Belka President van Narodowy Bank Polski (tot 20 juni 2016)

Josef Bonnici President van Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta (tot 30 juni 2016)

Mark Carney President van de Bank of England

Carlos Costa President van Banco de Portugal

Chrystalla Georghadji President van de Central Bank of Cyprus

Adam Glapiński President van Narodowy Bank Polski (vanaf 21 juni 2016)

Ardo Hansson President van Eesti Pank

Stefan Ingves President van Sveriges Riksbank

Mugur Constantin Isărescu Gouverneur van Banca Naţională a României

Boštjan Jazbec President van Banka Slovenije

Klaas Knot President van De Nederlandsche Bank

Philip R. Lane President van de Banc Ceannais na hÉireann/Central Bank of Ireland

Erkki Liikanen President van Suomen Pankki – Finlands Bank

Luis M. Linde President van Banco de España

Jozef Makúch President van Národná banka Slovenska

György Matolcsy President van Magyar Nemzeti Bank

Ewald Nowotny President van de Oesterreichische Nationalbank

Dimitar Radev President van Българска народна банка (Nationale Bank van Bulgarije)

Gaston Reinesch President van Banque centrale du Luxembourg

Ilmārs Rimšēvičs President van Latvijas Banka

Lars Rohde President van Danmarks Nationalbank

Jiří Rusnok President van Česká národní banka (vanaf 1 juli 2016)

Miroslav Singer President van Česká národní banka (tot 30 juni 2016)

Jan Smets Gouverneur van de Nationale Bank van België

Yannis Stournaras President van de Bank of Greece

Vitas Vasiliauskas Voorzitter van de Raad van Lietuvos bankas

Mario Vella President van Bank Ċentrali ta’ Malta/Central Bank of Malta (vanaf 1 juli 2016)

François Villeroy de Galhau President van Banque de France

Ignazio Visco President van Banca d’Italia

Boris Vujčić President van Hrvatska narodna banka

Jens Weidmann President van de Deutsche Bundesbank

Voorste rij (van links naar rechts): Yannis Stournaras, Carlos Costa, Ewald Nowotny, Vítor Constâncio, Mario Draghi, Mark Carney, Chrystalla Georghadji, Philip R. Lane

Middelste rij (van links naar rechts): Ilmārs Rimšēvičs, François Villeroy de Galhau, Jens Weidmann, Erkki Liikanen, Ignazio Visco

Achterste rij (van links naar rechts): Gaston Reinesch, Boštjan Jazbec, Lars Rohde, Ardo Hansson, Klaas Knot, Jan Smets, Jozef Makúch, Vitas Vasiliauskas, Dimitar Radev

Toelichting: Adam Glapiński, Stefan Ingves, Mugur Constantin Isărescu, Luis M. Linde, György Matolcsy, Jiří Rusnok, Boris Vujčić en Mario Vella waren ten tijde van de foto niet aanwezig.

Corporate governance

Naast de besluitvormende organen omvat de corporategovernancestructuur van de ECB twee comités op hoog niveau – het Auditcomité en het Ethisch Comité – en een aantal andere externe en interne beheersingslagen. De structuur wordt aangevuld door het Ethisch Kader, het Besluit van de ECB[151] betreffende de voorwaarden voor anti-fraudeonderzoeken, en de regels betreffende toegang van het publiek tot ECB-documenten. Door de oprichting van het SSM zijn corporategovernancekwesties voor de ECB nog belangrijker geworden.

Auditcomité

Het Auditcomité van de ECB ondersteunt de Raad van Bestuur door raad en advies te geven met betrekking tot (1) de integriteit van de financiële informatie, (2) het toezicht op de interne beheersingsmaatregelen, (3) de naleving van toepasselijke wet- en regelgeving en gedragscodes, en (4) de uitvoering van de auditfuncties. Het mandaat van het Auditcomité is te vinden op de website van de ECB. Het Auditcomité wordt voorgezeten door Erkki Liikanen, en bestond in 2016 uit vier overige leden: Vítor Constâncio, Josef Bonnici[152], Patrick Honohan en Ewald Nowotny.

Ethisch Comité

Teneinde een adequate en coherente implementatie te waarborgen van de verschillende gedragscodes van de organen die betrokken zijn bij de besluitvormingsprocessen van de ECB geeft het Ethisch Comité advies over ethische kwesties aan de leden van de Raad van Bestuur, de Directie en de Raad van Toezicht. Het mandaat van het Ethisch Comité is te vinden op de website van de ECB. Het Ethisch Comité wordt voorgezeten door Jean-Claude Trichet, en bestaat uit twee overige externe leden: Patrick Honohan[153] en Klaus Liebscher.

Externe en interne beheersingslagen

Externe beheersingslagen

De Statuten van het ESCB voorzien in twee externe beheersingslagen, te weten de externe accountant, die op roulatiebasis wordt aangesteld om de jaarrekening van de ECB te controleren, en de Europese Rekenkamer, die de doelmatigheid van het operationele beheer van de ECB onderzoekt.

Interne beheersingslagen

Bij de ECB is een uit drie lagen bestaand stelsel van interne beheersingsmaatregelen ingevoerd dat bestaat uit (i) managementmaatregelen, (ii) diverse toezichtsfuncties ten aanzien van risico's en naleving, en (iii) een onafhankelijke auditfunctie.

De interne beheersingsstructuur van de ECB stoelt op een functionele benadering waarin elke organisatie-eenheid (sectie, afdeling, directoraat of directoraat-generaal) primair verantwoordelijk is voor het beheer van de eigen risico’s, en voor de waarborging van de doeltreffendheid en doelmatigheid van de eigen activiteiten.

De toezichtsfuncties bestaan uit monitoringmechanismen en effectieve processen om financiële en operationele risico's, alsook reputatierisico's en risico's op wangedrag, toereikend te beheersen. Deze beheersingsfuncties op het tweede niveau worden uitgevoerd door interne functies van de ECB (zoals de budget- en controllingfunctie, de operationeel- en financieelrisicobeheerfuncties, de kwaliteitsbewakingsfunctie voor bankentoezicht of de nalevingsfunctie) en/of – indien relevant – door comités van het Eurosysteem/ESCB (bijvoorbeeld het Comité voor Organisatieontwikkeling, het Comité voor Risicobeheer en het Begrotingscomité).

Daarnaast en onafhankelijk van de interne beheersingsstructuur en risicobewaking van de ECB, voert de interne auditfunctie van de ECB auditopdrachten uit onder de directe verantwoordelijkheid van de Directie, overeenkomstig het Audithandvest (ECB Audit Charter). De interne auditactiviteiten van de ECB worden uitgevoerd conform de Internationale Standaarden voor de Beroepsuitoefening van Internal Auditing zoals die zijn vastgesteld door het Institute of Internal Auditors. Bovendien helpt het Comité van Internal Auditors, dat bestaat uit deskundigen op het gebied van interne audit afkomstig van de ECB, de nationale centrale banken en de nationale bevoegde autoriteiten, het Eurosysteem/ESCB en het SSM bij de verwezenlijking van hun doelstellingen.

Ethisch Kader van de ECB

Het Ethisch Kader van de ECB bestaat uit de Gedragscode voor de leden van de Raad van Bestuur, de Aanvullende Code met Ethische Criteria voor de leden van de Directie, de Gedragscode voor de leden van de Raad van Toezicht en de ECB-personeelsverordeningen en -regelingen. Het Ethisch Kader van de ECB stelt ethische regels en grondbeginselen vast om bij de vervulling van de ECB-taken het hoogste niveau van integriteit, deskundigheid, doelmatigheid en transparantie te waarborgen. Het omvat onder meer gedetailleerde bepalingen betreffende het vermijden en beheersen van potentiële belangenconflicten; beperkingen, rapportageverplichtingen en een follow-upsysteem inzake particuliere financiële transacties; regels inzake afkoelingsperiodes tussen opeenvolgende beroepsactiviteiten; en gedetailleerde regels over externe activiteiten en relaties met externe partijen.

Maatregelen ter bestrijding van fraude en witwassen

In 1999 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie een Verordening[154] aangenomen om onder meer interne onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (European Anti-Fraud Office – OLAF) mogelijk te maken bij verdenking van fraude binnen de instellingen, organen en instanties van de EU. Het juridisch kader voor de algemene voorwaarden voor onderzoeken door OLAF bij de ECB in verband met het voorkomen van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten werd in 2004 goedgekeurd door de Raad van Bestuur en herzien in 2016.[155] Bovendien heeft de ECB in 2007 haar interne programma’s ter bestrijding van het witwassen van geld en van de financiering van terrorisme opgezet. Een intern rapportagesysteem vult het ECB-kader ter bestrijding van witwassen en financiering van terrorisme aan om te waarborgen dat alle relevante informatie systematisch wordt verzameld en naar behoren aan de Directie wordt gemeld.

Toegang tot ECB-documenten

Het Besluit van de ECB inzake de toegang van het publiek tot ECB-documenten[156] is in overeenstemming met de doelstellingen en standaarden die door andere EU-instellingen en -organen worden toegepast met betrekking tot de toegang van het publiek tot hun documenten. Het Besluit verhoogt de transparantie, terwijl daarbij tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de onafhankelijkheid van de ECB en van de nationale centrale banken, onder waarborging van de vertrouwelijkheid van bepaalde zaken die specifiek zijn voor de uitvoering van de taken van de ECB. Gelet op de nieuwe verantwoordelijkheden van de ECB op het vlak van bankentoezicht, zijn de verzoeken van burgers en nationale autoriteiten om toegang te krijgen tot documenten aanzienlijk toegenomen in aantal en in complexiteit.

Om haar gehechtheid aan transparantie en verantwoordingsplicht te onderstrepen, begon de ECB in februari 2016 de vergaderschema’s van ieder lid van de Directie en van de Voorzitter van de Raad van Toezicht openbaar te maken met een vertraging van drie maanden.

Bureau Naleving en Governance

Het Bureau Naleving en Governance rapporteert rechtstreeks aan de President van de ECB en ondersteunt de Directie bij de bescherming van de integriteit en reputatie van de ECB, het bevordert ethische gedragsnormen en versterkt de verantwoordingsaflegging en transparantie van de ECB. Om zowel de algehele samenhang als de effectiviteit van het corporategovernancekader van de ECB te versterken, voert het Bureau Naleving en Governance het secretariaat voor het Auditcomité en het Ethisch Comité van de ECB, en treedt het op als contactpunt voor de Europese ombudsman en OLAF.

Comités van het Eurosysteem/ESCB

De comités van het Eurosysteem/ESCB zijn een belangrijke rol blijven spelen in het ondersteunen van de besluitvormende organen van de ECB bij de vervulling van hun taken. Op verzoek van zowel de Raad van Bestuur als de Directie hebben de comités kennis op hun vakgebieden aangedragen en zo het besluitvormingsproces vergemakkelijkt. Het lidmaatschap van de comités is gewoonlijk voorbehouden aan medewerkers van de centrale banken van het Eurosysteem. De nationale centrale banken van de lidstaten die nog niet op de euro zijn overgegaan, nemen echter wel deel aan bijeenkomsten van comités als daar onderwerpen worden behandeld die onder de bevoegdheid van de Algemene Raad vallen. Daarnaast komen enkele comités samen in SSM-samenstelling (d.w.z. één lid van de centrale bank en één lid van de nationale bevoegde autoriteit van elke deelnemende lidstaat) wanneer ze de ECB bijstaan in haar werkzaamheden inzake beleidskwesties met betrekking tot het prudentieel toezicht op kredietinstellingen. Wanneer nodig kunnen ook vertegenwoordigers van andere bevoegde instanties worden uitgenodigd voor vergaderingen van comités.

Comités van het Eurosysteem/ESCB, het Begrotingscomité, de Human Resources Conferentie en hun voorzitters (op 1 januari 2017)

Er zijn nog twee andere comités. Het Begrotingscomité staat de Raad van Bestuur bij inzake aangelegenheden met betrekking tot de begroting van de ECB. De Human Resources Conferentie is een forum voor het uitwisselen van ervaringen, deskundigheid en informatie tussen centrale banken van het Eurosysteem/ESCB op het gebied van humanresourcesbeheer.

Organisatorische en humanresourcesontwikkelingen

Het organogram van de ECB (op 1 januari 2017)

Human resources bij de ECB

In januari 2016 werd een Chief Services Officer (CSO) aangesteld. Die nieuwe functie werd gecreëerd om de operationele en analytische kwaliteit te versterken, de organisatorische efficiëntie te verbeteren, en de samenwerking en ondersteunende functies beter af te stemmen op de algemene behoeften van de ECB. Voorts verleende de CSO, die ook bevoegd is voor de administratie en de informatiesystemen, prioriteit aan de ontwikkeling van een meer holistische strategische planning, die verder bijdraagt tot samenwerking tussen de CSO-afdelingen en alle andere organisatie-eenheden.

De oprichting, in april 2016, van een nieuwe organisatie-eenheid die belast is met alle financiële aangelegenheden, stelde de geherstructureerde humanresourcesfunctie (HR) in staat zich volledig toe te spitsen op het verlenen van hoogwaardige HR-diensten, zodat de werknemers van de ECB hun talenten kunnen ontwikkelen binnen een moderne en flexibele organisatiestructuur. Begaafde medewerkers aantrekken en in dienst houden, en toezien op hun prestaties, is een prioriteit. Daarnaast hechten de HR-diensten van de ECB veel belang aan het in stand houden van de gezondheid en het welzijn van het ECB-personeel.

In de loop van 2016 werden de grondslagen gelegd voor een versterking van de functie van strategische zakenpartner om het personeelsbeleid van de ECB te verbeteren en de bedrijfsvereisten te vertalen in HR-beleidsbehoeften.

Het versterken van de mogelijkheden van de Bank om talent te begeleiden en leiderschap te ontwikkelen, en het bevorderen van een cultuur van uitmuntendheid inzake beroepsethiek en organisatorische duurzaamheid op lange termijn stonden in 2016 eveneens hoog op de HR-agenda van de ECB. De nadruk lag met name op de uitwerking van een Leadership Growth Programme, dat geleidelijk zal worden ingevoerd in de loop van 2017 en 2018, de tenuitvoerlegging van een programma "goed leiding geven", en de ondersteuning van het onlangs opgerichte Bureau Naleving en Governance bij het opzetten van een verplichte opleiding in ethiek.

Voorts werden enkele HR-initiatieven genomen om het Europese bankentoezicht te verstevigen. Deze omvatten de verdere strategische ontwikkeling van een systeembreed trainingsprogramma over bankentoezicht voor het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (gevolgd door meer dan 1.900 deelnemers), de organisatie van 28 teambuilding-evenementen om de samenwerking tussen de landen in de gezamenlijke toezichtsteams (Joint Supervisory Teams) te versterken, en de succesvolle integratie van de eerste cohorte van 33 jonge afgestudeerden die waren geselecteerd voor het stageprogramma inzake Europees bankentoezicht, nadat ze hun introductie, trainingscursus en aanstelling bij nationale bevoegde autoriteiten met goed gevolg hadden afgerond.

In 2016 heeft de ECB zich verder ingespannen om de genderdiversiteit te verhogen, vooral bij haar leidinggevend personeel. Nadat eind 2016 het aandeel van vrouwen in managementposities reeds was opgetrokken tot 27% en dat van vrouwen in seniormanagementposities tot 18%, tracht de ECB nu haar tussentijdse en uiteindelijke doelstellingen tegen respectievelijk 2017 en 2019 te bereiken (zie Figuur 3). Sinds de invoering, in juni 2013, van de genderdoelstellingen samen met een speciaal actieplan, staat het onderwerp van genderdiversiteit hoog op de agenda van de ECB, aangezien de instelling vrouwelijk talent tracht te ontdekken, aan te trekken en te ontwikkelen. Bovendien keurde de ECB in 2016 nieuwe diversiteitsmaatregelen goed, met name het ondersteunen op hoog niveau van Directielid Benoît Cœuré en de CSO, een op universiteitsstudenten gerichte open dag voor vrouwelijk talent, en de oprichting van een diversiteitsnetwerk voor het ESCB en het SSM.

De ECB neemt zich voor naast het genderaspect alle facetten van diversiteit te bevorderen, teneinde een inclusieve werkcultuur tot stand te brengen die voortbouwt op een gedeelde verantwoordelijkheid van de sponsors, de diversiteitsambassadeurs van de ECB, het Directoraat-Generaal Human Resources, het management in ruimere zin en de bestaande diversiteitsnetwerken, zoals het Female Network, het Rainbow Network en de ECB Ethnic and Cultural Group.

Figuur 3

Genderdoelstellingen en -niveaus bij de ECB (gegevens op 31 december 2016)

Bron: ECB.

Op 31 december 2016 had de ECB 2.898,5 goedgekeurde full-time equivalent posities, vergeleken met 2.650 posities eind 2015. Het werkelijke aantal full-time equivalent personeelsleden onder arbeidscontract bij de ECB bedroeg 3.171 (tegen 2.871 op 31 december 2015).[157] In 2016 werden in totaal 208 nieuwe contracten voor bepaalde tijd (beperkt van aard of omzetbaar in een permanent contract) aangeboden. Daarnaast werden 304 kortlopende contracten afgesloten, en werden een aantal contracten verlengd, om personeelsleden te vervangen die minder dan een jaar afwezig waren. Gedurende geheel 2016 is de ECB kortlopende contracten voor perioden tot en met 36 maanden blijven aanbieden aan medewerkers van nationale centrale banken en internationale organisaties. Op 31 december 2016 waren 250 werknemers van nationale centrale banken en internationale organisaties in uiteenlopende functies werkzaam bij de ECB, 11% meer dan eind 2015. In september 2016 verwelkomde de ECB 14 deelnemers als elfde lichting voor haar Graduate Programme, en op 31 december 2016 waren 320 stagiair(e)s werkzaam bij de ECB (17% meer dan in 2015). De ECB heeft tevens vijf onderzoeksplaatsen aangeboden als onderdeel van het Wim Duisenberg Research Fellowship-programma, dat openstaat voor vooraanstaande economen, en zes onderzoeksplaatsen aan jonge onderzoekers in het kader van haar Lamfalussy Fellowship-programma.

Hoewel de organisatie licht in omvang is gegroeid, verlieten 56 medewerkers met een contract voor bepaalde tijd of met een permanent contract in 2016 de ECB of gingen ze met pensioen (tegen 53 in 2015), terwijl in de loop van het jaar 317 kortlopende contracten afliepen.

Jaarstukken

https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/annrep/ar2016annualaccounts_nl.pdf

De geconsolideerde balans van het Eurosysteem per 31 december 2016

https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/other/eurosystembalancesheet2016.nl.pdf

Statistisch deel (alleen beschikbaar in het Engels)

https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/annrep/ar2016/EN_AR16_STATISTICAL_ANNEX.pdf

Lijst van afkortingen

Landen

BE

België

BG

Bulgarije

CZ

Tsjechië

DK

Denemarken

DE

Duitsland

EE

Estland

IE

Ierland

GR

Griekenland

ES

Spanje

FR

Frankrijk

HR

Kroatië

IT

Italië

CY

Cyprus

LV

Letland

LT

Litouwen

LU

Luxemburg

HU

Hongarije

MT

Malta

NL

Nederland

AT

Oostenrijk

PL

Polen

PT

Portugal

RO

Roemenië

SI

Slovenië

SK

Slowakije

FI

Finland

SE

Zweden

UK

Verenigd Koninkrijk

US

Verenigde Staten

Conform het binnen de EU bestaande gebruik worden de EU-lidstaten in dit verslag gerangschikt in alfabetische volgorde van de landennamen in de nationale talen.

Overige

BIB

Bank voor Internationale Betalingen

CPI

Consumptieprijsindex

DG ECFIN

Directoraat-Generaal Economische en Financiële Zaken

ECB

Europese Centrale Bank

EDP

Buitensporigtekortprocedure

EER

Effectieve wisselkoers

EMI

Europees Monetair Instituut

EMU

Economische en Monetaire Unie

ERM

Wisselkoersmechanisme

ESR 1995

Europees Systeem van Rekeningen 1995

ESCB

Europees Stelsel van Centrale Banken

ESRB

Europees Comité voor Systeemrisico’s

EU

Europese Unie

EUR

euro

BBP

Bruto binnenlands product

HICP

Geharmoniseerde consumptieprijsindex

i.i.p.

Internationale investeringspositie

IAO

Internationale Arbeidsorganisatie

IMF

Internationaal Monetair Fonds

MFI

Monetaire financiële instelling

MIP

Procedure bij macro-economische onevenwichtigheden

NCB

Nationale centrale bank

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

SSM

Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme

VSCB

Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie

In de tabellen gebruikte conventies

“-” gegevens bestaan niet/gegevens zijn niet van toepassing

“.” gegevens zijn nog niet beschikbaar

© Europese Centrale Bank, 2017

Postadres 60640 Frankfurt am Main, Duitsland

Telefoon +49 69 1344 0

Internet www.ecb.europa.eu

Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld.

De afsluitingsdatum voor de in dit verslag voorkomende gegevens was 10 februari 2017. De afsluitdatum voor de in het Statistisch deel opgenomen statistieken was 15 maart 2017.

Foto's Andreas Böttcher

Luis Felipe Torrego

Andreas Varnhorn

ISSN 1725-2911 (html) DOI 10.2866/31480 (html)

ISSN 1725-2911 (pdf) DOI 10.2866/538968 (pdf)

ISBN 978-92-899-2680-5 (html) EU catalogue No QB-AA-17-001-NL-Q (html)

ISBN 978-92-899-2713-0 (pdf) EU catalogue No QB-AA-17-001-NL-N (pdf)

  1. Voor meer bijzonderheden, zie de website van de US Energy Information Administration.
  2. Zie ook het Kader getiteld “Economic developments in the aftermath of the UK referendum on EU membership”, Economic Bulletin, Issue 7, ECB, 2016.
  3. Zie voor meer informatie over de versoepeling van bancaire kredietvoorwaarden ook Paragraaf 1.5 van Hoofdstuk 1, waarin wordt ingegaan op uitkomsten van de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied.
  4. Zie The euro area bank lending survey, ECB, oktober 2016.
  5. De niet-reguliere monetairbeleidsmaatregelen blijken slechts een beperkt effect te hebben gehad op de winstgevendheid van de bankensector; zie Financial Stability Review, ECB, november 2016, Box 4.
  6. Zie Macroprudential policy issues arising from low interest rates and structural changes in the EU financial system, European Systemic Risk Board, november 2016.
  7. Zie Kok, C., Mirza, H., Móré, C. en Pancaro, C., “Adapting bank business models: financial stability implications of greater reliance on fee and commission income”, Financial Stability Review, ECB, november 2016, Special Feature C.
  8. Zie Financial Stability Review, ECB, november 2016, Section 3.
  9. Zie Jappelli, T. en Pistaferri, L., “Fiscal policy and MPC heterogeneity”, American Economic Journal: Macroeconomics, Vol. 6, nr. 4, 2014, blz. 107-136.
  10. De conclusie dat het huidige herstel vooral wordt gedragen door de consumptie is niet afhankelijk van de manier waarop de rol van consumptie in het herstel wordt bepaald. Een maatstaf voor het vaststellen hiervan is gebaseerd op de bijdrage van de consumptie aan de totale bbp-groei en een tweede maatstaf vergelijkt het tempo van de consumptiegroei met dat van het bbp. In dit Kader wordt de eerstgenoemde methode gebruikt zodat de analyse niet wordt vertroebeld door de sterkere cycliciteit van de investeringen (hogere groei tijdens economisch herstel).
  11. Terwijl de werkgelegenheidsgroei op kwartaalbasis een sterke positieve autocorrelatie heeft (dus aanhoudend), is de autocorrelatie van de loongroei op kwartaalbasis zeer zwak. De werkgelegenheidsgroei op jaarbasis is tevens iets aanhoudender dan de loongroei op jaarbasis.
  12. Campbell, J. en Deaton, A., “Why is consumption so smooth?”, Review of Economic Studies, Vol. 56, pagina 357-373, 1989.
  13. Voor meer onderbouwing, zie bijvoorbeeld Jappelli, T. en Pistaferri, L., “Fiscal policy and MPC heterogeneity”, American Economic Journal: Macroeconomics, Vol. 6, nummer 4, 2014, pagina 107-136; Casado, J.M. en Cuenca, J.A., “La recuperación del consumo en la UEM”, Boletín Económico, Banco de España, november 2015; en Annual Report 2015, Banco de España.
  14. Zie het kader “Olieprijzen en consumptieprijzen voor energie in het eurogebied”, Economisch Bulletin Nummer 2, ECB, 2016.
  15. Zie het kader "Recent wage trends in the euro area", Economic Bulletin, Issue 3, ECB, 2016.
  16. Zie het kader “Wat verklaart de recente ontkoppeling tussen de bbp-deflator van het eurogebied en de HICP m.u.v. energie en voedingsmiddelen?”, Economisch Bulletin, Nummer 6, ECB, 2016.
  17. Op jaarbasis steeg het groeipercentage van de loonkosten per eenheid product in de eerste drie kwartalen van 2016 in vergelijking met 2015, voornamelijk door de terugvallende groei van de arbeidsproductiviteit. Desondanks bleef de groei van de loonkosten per eenheid product op jaarbasis ruim beneden het historisch gemiddelde. In het huidige klimaat van lage inflatie werd de stijging van de loonkosten per eenheid product echter opgevangen door aanpassing van de winstmarges.
  18. Als we de inflatieverwachtingen uit de achterwaartse component bij de verklaring betrekken, voegt dit weinig verklaringskracht toe.
  19. Zie het artikel “New evidence on wage adjustment in Europe during the period 2010-13”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB, 2016, en Anderton, R. en Bonthuis, B., “Downward Wage Rigidities in the Euro Area”, Research Paper Series, No 2015/09, Nottingham University Centre for Research on Globalisation and Economic Policy, 2015.
  20. Zie het artikel “The euro area fiscal stance”, Economisch Bulletin, Nummer 4, ECB, 2016 voor een bespreking van het begrip 'begrotingskoers binnen het eurogebied'. Het is niet eenvoudig om de juistheid van de begrotingskoers binnen het eurogebied te bepalen. Verschillende doelstellingen moeten worden afgewogen om een dergelijke beoordeling te kunnen maken, zoals duurzaamheids- en stabiliteitsdoelstellingen, en ook meetproblemen, in het bijzonder met betrekking tot de output gap, moeten hierin worden meegenomen.
  21. Zie het artikel “Government debt reduction strategies in the euro area”, Economic Bulletin, Issue 3, ECB, 2016.
  22. Zie het “Joint report on health care and long-term care systems and fiscal sustainability”, Institutional Paper 37, Europese Commissie, oktober 2016.
  23. Zie het artikel “Public investment in Europe”, Economisch Bulletin, Nummer 2, ECB, 2016.
  24. Zie bijvoorbeeld Attinasi et al., “Budget-neutral labour tax wedge reductions: a simulation-based analysis for selected euro area countries”, Discussion Paper nr. 26, Deutsche Bundesbank, 2016.
  25. Griekenland valt onder een financieel bijstandsprogramma en is daarom niet onderworpen aan de begrotingstoezichtbeoordelingen voor het SGP.
  26. Zie het kader “Landspecifieke aanbevelingen voor het begrotingsbeleid in het kader van het Europees Semester 2016”, Economisch Bulletin, Nummer 4, ECB, 2016.
  27. Zie het persbericht van de Europese Commissie van 16 november 2016. Zie voor een analyse van de beoordeling door de Commissie het kader "Beoordeling van de ontwerpbegrotingsplannen voor 2017 en de begrotingssituatie in het eurogebied als geheel", Economisch Bulletin, Nummer 8, ECB, 2016.
  28. Zie de verklaring van de Eurogroep van 5 december 2016.
  29. Zie bijvoorbeeld Masuch et al., “Institutions, public debt and growth in Europe”, Working Paper Series, Nr. 1963, ECB, september 2016.
  30. Zie ook het artikel “Increasing resilience and long-term growth: the importance of sound institutions and economic structures for euro area countries and EMU”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB, 2016.
  31. Zie bijvoorbeeld het Going for Growth Interim Report, OECD, 2016.
  32. Zie bijvoorbeeld het Kader “Recent employment dynamics and structural reforms” in het artikel “The employment-GDP relationship since the crisis”, Economisch Bulletin, Nummer 6, ECB, 2016, dat laat zien dat landen die hervormingen hebben doorgevoerd de responsiviteit van de werkgelegenheid ten opzichte van het bbp tijdens de herstelfase hebben verbeterd; of het Kader “Episodes of unemployment decline in the euro area and the role of structural reforms” in het artikel “Increasing resilience and long-term growth: the importance of sound institutions and economic structures for euro area countries and EMU”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB, 2016, dat aantoont dat periodes van werkloosheidsdaling vaak zijn voorafgegaan door een periode van structurele hervormingen.
  33. Zie bijvoorbeeld Fernández-Villaverde, J., Guerrón-Quintana, P. en Rubio-Ramírez, J. F., “Supply-Side Policies and the Zero Lower Bound”, IMF Economic Review, Vol. 62(2), 2014, pp. 248-260.
  34. Juncker, J.-C., Tusk, D., Dijsselbloem, J., Draghi, M. en Schulz, M., “De voltooiing van Europa’s Economische en Monetaire Unie”, Europese Commissie, juni 2015.
  35. Zie ook de conclusies van de EU-Raad over de derde pilaar van het EU investeringsplan, waarin een aantal knelpunten voor investeringen worden besproken.
  36. Ter illustratie verwijzen wij u naar het overzicht van indicatoren op een aantal gebieden in het rapport Doing Business 2017 van de Wereldbank. Vergelijkbare conclusies kunnen worden getrokken uit verschillende andere indicatoren (bijvoorbeeld de sectoral regulation indicators van de OESO, of de global competitiveness indicators van het World Economic Forum.
  37. Zie ook het artikel “Structural indicators of the euro area business environment”, Economisch Bulletin, Nummer 8, ECB, 2016.
  38. De Raad van Bestuur besloot ook de rente op de basisherfinancieringstransacties en die op de marginale beleningsfaciliteit met telkens 5 basispunten te verlagen (tot respectievelijk 0% en 0,25%).
  39. In tegenstelling tot de eerste reeks TLTRO’s, werden voor de TLTRO’s-II geen voortijdige terugbetalingsverplichtingen ingevoerd. Voor meer informatie, zie Bijlage I van het Besluit (EU) 2016/810 en het persbericht inzake de TLTRO’s-II van 10 maart 2016.
  40. Het onderpandskader van het Eurosysteem is de basis waarop de geschiktheid wordt vastgesteld van de in het kader van het CSPP aan te kopen bedrijfsobligaties, samen met specifieke definities van niet-bancaire ondernemingen. Voor meer informatie, zie Besluit (EU) 2016/948.
  41. Verscheidene voorzorgsmaatregelen met betrekking tot het verbod op monetaire financiering werden geïntegreerd in het CSPP-kader. Bijvoorbeeld, voor schuldinstrumenten die worden uitgegeven door entiteiten die als openbare bedrijven worden bestempeld, bleven de aankopen beperkt tot de secundaire markt.
  42. In december 2015 had de Raad van Bestuur besloten de aflossingsbetalingen van de hoofdsom van de krachtens het APP aangekochte effecten te herbeleggen naarmate ze op vervaldag kwamen, en zulks zolang als nodig. Zie de Inleidende Verklaring tot de persconferentie van de ECB van december 2015.
  43. Terzelfder tijd werden wijzigingen aangebracht in het effectenbeleningskader teneinde het efficiënter te maken. Zie het persbericht van 8 december 2016.
  44. Voor meer informatie over de fundamentele factoren die het lage rentepeil bepalen, zie het Kader “Waarom zijn de rentetarieven zo laag?”, Jaarverslag, ECB, 2015.
  45. Zie ook de toespraak “Stability, equity and monetary policy” door Mario Draghi, 2nd DIW Europe Lecture, Deutsches Institut für Wirtschaftsforschung (DIW), Berlijn, 25 oktober 2016.
  46. Rentewijzigingen werken met uiteenlopende snelheden door, afhankelijk van de looptijd van het activum of passivum. De berekeningen zijn gebaseerd op feitelijke rentestromen uit de sectorrekeningen, die impliciet de looptijdenstructuur van de sectorspecifieke balansen weerspiegelen.
  47. Het netto financieel inkomen is gelijk aan het inkomen van de huishoudens uit financiële beleggingen (rente en dividenden) verminderd met hun totale schuldaflossingen.
  48. Zie Adam, K. en Tzamourani, P., “Distributional consequences of asset price inflation in the euro area”, European Economic Review, Vol. 89, 2016, pp. 172-192.
  49. In de simulatie wordt ervan uitgegaan dat de veranderingen in de vermogenscomponenten tussen medio 2014 en medio 2016 voortvloeien uit landspecifieke ontwikkelingen van de huizenprijzen, de aandelenkoersen en de obligatiekoersen. Vervolgens toont de simulatie de gevolgen voor veranderingen in het nettovermogen van individuele huishoudens, die afhankelijk zijn van het aandeel van elk activum dat door ieder huishouden wordt aangehouden.
  50. Sinds medio 2014 is het bbp-gewogen gemiddelde van het rendement op tienjaars overheidsobligaties van het eurogebied gedaald met ongeveer 90 basispunten. De algemene neerwaartse trend werd omstreeks eind 2016 onderbroken toen het rendement op overheidsobligaties de wereldwijde opwaartse tendens volgde in een klimaat van toegenomen politieke onzekerheid.
  51. Een eerste reeks TLTRO’s (de TLTRO’s-I) werd aangekondigd op 5 juni 2014 en een tweede reeks (de TLTRO’s-II) op 10 maart 2016. Voor meer informatie over de TLTRO’s-I, zie het persbericht, en voor meer informatie over de TLTRO’s-II, zie Paragraaf 2.1 van Hoofdstuk 1.
  52. In 2016 werden voor € 333 miljard ‘TLTRO-I’-middelen vervangen door ‘TLTRO-II’-middelen. De eerste drie TLTRO’s-II zorgden voor een financieringssteun van naar raming 11 basispunten.
  53. De afwikkeling van de TLTRO’s-II was gepland voor juni, september en december 2016, en voor maart 2017. Zodoende zal de laatste transactie aflopen in maart 2021.
  54. Zie Survey on the Access to Finance of Enterprises in the euro area – April to September 2016, ECB november 2016.
  55. De banken bleven meer specifiek meedelen dat de TLTRO’s, het APP en de negatieve rente op de depositofaciliteit bijdroegen aan gunstiger voorwaarden voor leningen. De enquête naar de bancaire kredietverlening van juli 2016 bevatte specifieke vragen over de impact van de TLTRO’s. De enquête naar de bancaire kredietverlening van oktober 2016 bevatte specifieke vragen over de impact van het APP en van de negatieve rente op de depositofaciliteit op de leenvoorwaarden en -volumes.
  56. Empirische ramingen wijzen erop dat die inkrimping grotendeels toe te schrijven was aan de lancering van het CSPP. Zie het Kader “The corporate bond market and the ECB’s corporate sector purchase programme”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB, 2016.
  57. Met name het ECB-richtsnoer betreffende nationale beheertransacties inzake activa en passiva door centrale banken (ECB/2014/9) en de Overeenkomst inzake Netto Financiële Activa (ANFA).
  58. De reserves van tegenpartijen omvatten saldi op rekening-courant en op de depositofaciliteit bij de NCB's en, tijdens de periode waarin het Eurosysteem dergelijke transacties uitvoerde, voor monetairbeleidsdoeleinden aangetrokken termijndeposito's.
  59. Informatie over het verloop van de in het kader van het APP aangehouden activa is beschikbaar op de website van de ECB, op het adres https://www.ecb.europa.eu/mopo/implement/omt/html/index.en.html.
  60. Zie Financial Stability Review, ECB, mei 2016 en Financial Stability Review, ECB, november 2016.
  61. Zie Fell, J., Grodzicki, M., Martin, R. en O’Brien, E., “Addressing market failures in the resolution of non-performing loans in the euro area”, Financial Stability Review, ECB, november 2016, Special Feature B.
  62. Zie het Report on financial structures, ECB, oktober 2016.
  63. Zie Kok, C., Moré, C. en Petrescu, M., “Recent trends in euro area banks’ business models and implications for banking sector stability”, Financial Stability Review, ECB, mei 2016, Special Feature C.
  64. Zie Kok, C., Mirza, H., Moré, C. en Pancaro, C., “Adapting bank business models: financial stability implications of greater reliance on fee and commission income”, Financial Stability Review, ECB, november 2016, Special Feature C.
  65. Zie Franch, F. en Żochowski, D., “A statistical approach to classify euro area banks according to business model characteristics”, Financial Stability Review, ECB, mei 2016, Special Feature C, Kader 2.
  66. Zie ook Grafiek C.2 in Kok, C., Mirza, H., Moré, C. en Pancaro, C., “Adapting bank business models: financial stability implications of greater reliance on fee and commission income”, Financial Stability Review, ECB, november 2016, Special Feature C.
  67. Zie voetnoot 66.
  68. Zie voetnoot 66.
  69. Zie Macroprudential Bulletin, Issue 1, ECB, 2016.
  70. De instellingen die als G-SIB's zijn aangewezen (met tussen haakjes de in 2019 volledig ingevoerde buffervereisten) zijn BNP Paribas (2,0%), Groupe BPCE (1,0%), Groupe Crédit Agricole (1,0%), Deutsche Bank (2,0%), ING Bank (1,0%), Banco Santander (1,0%), Société Générale (1,0%) en UniCredit Group (1,0%). De vereisten werden vastgelegd volgens de methodologie van de BCBS van juli 2013.
  71. De door de ECB gehanteerde methodologie voor O-SII's houdt in dat de banken in een van vier O-SII-categorieën worden ingedeeld op basis van hun score voor systeemrelevantie. Die score wordt berekend volgens de richtsnoeren van de Europese Bankautoriteit (EBA/GL/2014/10) voor de beoordeling van O-SII's, die de relevante indicatoren bevatten voor het bepalen van de systeemrelevantie van afzonderlijke instellingen. Zie ook de bijlage bij het persbericht van 15 december 2016.
  72. Voor meer informatie, zie Macroprudential Bulletin, Issue 2, ECB, 2016.
  73. Zie Henry, J. en Kok, C. (eds.), “A macro stress testing framework for assessing systemic risks in the banking sector”, Occasional Paper Series, nr. 152, ECB, oktober 2013, en Constâncio, V., “The role of stress testing in supervision and macroprudential policy”, speech tijdens een conferentie op de London School of Economics over stresstesting en macroprudentiële regulering, 29 oktober 2015. Het gaat om een top-down modulair analytisch kader, dat bestaat uit afzonderlijke modellen en instrumenten die gecombineerd kunnen worden om een brede analyse uit te voeren van de impact van macrofinanciële stress.
  74. Zie het persbericht van het ESRB van 28 november 2016.
  75. Een contractuele of wettelijke aansprakelijkheidsregeling die de deelnemende instellingen beschermt en met name ervoor zorgt dat hun liquiditeit en solventie toereikend zijn om zo nodig een faillissement te voorkomen.
  76. Zie “ECB contribution to the European Commission’s consultation on the review of the EU macroprudential policy framework”, ECB, december 2016.
  77. Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s.
  78. Volgens de kwantificering door Balgova, M., Nies, M. en Plekhanov, A. in “The economic impact of reducing non-performing loans”, Working Paper No 193, European Bank for Reconstruction and Development, oktober 2016, zou de vermindering van de NPL's de bbp-groei opwaarts kunnen beïnvloeden met niet minder dan twee procentpunten per jaar. Dat geldt voor een mondiale steekproef van 100 landen. Soortgelijke resultaten voor het eurogebied worden evenwel opgetekend in Global Financial Stability Report, International Monetary Fund, oktober 2016; Euro area policies: selected issues – Country Report No 15/205, International Monetary Fund, juli 2015; en Unlocking lending in Europe, European Investment Bank, oktober 2014, Kader 5.
  79. Zie September 2016, door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied, ECB, 2016.
  80. Zie Fell, J., Grodzicki, M., Martin, R. en O’Brien, E., “Addressing market failures in the resolution of non-performing loans in the euro area”, Financial Stability Review, ECB, november 2016, Special Feature B, voor een gedetailleerdere beschrijving van de structurele factoren achter NPL's.
  81. Zie Draft guidance to banks on non-performing loans, ECB-Bankentoezicht, september 2016.
  82. In juni 2015 zijn er vier CSD's uit Griekenland, Malta, Roemenië en Zwitserland op het platform aangesloten en in augustus 2015 volgde de CSD uit Italië. In maart en september 2016 volgden er nog zeven CSD's, te weten uit Portugal, België (twee CSD's), Frankrijk, Nederland, Luxemburg en Denemarken.
  83. Verordening van de Europese Centrale Bank (EU) Nr. 795/2014 van 3 juli 2014 met betrekking tot oversightvereisten voor systeemrelevante betalingssystemen (ECB/2014/28).
  84. Guidance on cyber resilience for financial market infrastructures, Committee on Payments and Market Infrastructures-International Organization of Securities Commissions, juni 2016.
  85. Overeenkomstig Artikel 141, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Artikelen 17, 21.2, 43.1 en 46.1 van de Statuten van het ESCB, en Artikel 9 van Verordening van de Raad (EG) Nr. 332/2002 van 18 februari 2002.
  86. Overeenkomstig Artikel 122, lid 2, en Artikel 132, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Artikelen 17 en 21 van de Statuten van het ESCB, en Artikel 8 van Verordening van de Raad (EU) Nr. 407/2010 van 11 mei 2010.
  87. Overeenkomstig Artikelen 17 en 21 van de Statuten van het ESCB (in samenhang met Artikel 3, lid 5, van de EFSF-Kaderovereenkomst).
  88. Overeenkomstig Artikelen 17 en 21 van de Statuten van het ESCB (in samenhang met Artikel 5.12.1 van de algemene voorwaarden voor overeenkomsten inzake financiële bijstand in het kader van het ESM).
  89. In de context van de overeenkomst inzake de kredietfaciliteit tussen de lidstaten die de euro als munt hebben (behalve Griekenland en Duitsland) en de Kreditanstalt für Wiederaufbau (handelend in het algemeen belang, onderworpen aan de instructies en met de waarborg van de Federale Republiek Duitsland) als kredietgevers en de Helleense Republiek als kredietnemer en de Bank of Greece als agent voor de kredietnemer, en overeenkomstig Artikelen 17 en 21.2 van de Statuten van het ESCB en Artikel 2 van Besluit ECB/2010/4 van 10 mei 2010.
  90. Voor meer informatie, zie de website van de ECB.
  91. Voor meer informatie zie http://banks-integrated-reporting-dictionary.eu/
  92. Nadere informatie over de onderzoeksactiviteiten van de ECB en de daarmee verband houdende evenementen, publicaties en netwerken is te vinden op de website van de ECB.
  93. Zie ook Kader 5 in Paragraaf 2.1 van Hoofdstuk 1.
  94. Gevoegde zaken C-105/15 P–C-109/15 P.
  95. Gevoegde zaken C-8/15 P–C-10/15 P.
  96. Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn.
  97. Het Verenigd Koninkrijk is vrijgesteld van de raadplegingsverplichting op grond van het aan de Verdragen gehechte Protocol (Nr. 15) betreffende enkele bepalingen met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
  98. De andere adviezen betroffen de volgende onderwerpen: CON/2016/10 advies inzake een voorstel voor een verordening tot wijziging van vrijstellingen voor grondstoffenhandelaren in de Verordening kapitaalvereisten; CON/2016/15 advies inzake een voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten; CON/2016/27 advies inzake een voorstel voor een verordening tot wijziging van de Verordening betreffende markten in financiële instrumenten, de Verordening betreffende marktmisbruik en een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van de Richtlijn markten voor financiële instrumenten; CON/2016/44 advies inzake een voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) nr. 345/2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen en Verordening (EU) nr. 346/2013 betreffende Europese sociaalondernemerschapsfondsen; en CON/2016/49 advies inzake een voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering en tot wijziging van Richtlijn 2009/101/EG.
  99. Zie CON/2016/2, CON/2016/4, CON/2016/25, CON/2016/36 en CON/2016/58.
  100. Zie CON/2016/38 en CON/2016/61.
  101. Zie CON/2016/46.
  102. Zie CON/2016/13.
  103. Zie CON/2016/23.
  104. Zie CON/2016/24, CON/2016/30, CON/2016/33 en CON/2016/52.
  105. Zie CON/2016/33, CON/2016/35 en CON/2016/52.
  106. Zie CON/2016/9, CON/2016/33, CON/2016/47 en CON/2016/52.
  107. Zie CON/2016/32.
  108. Zie CON/2016/14.
  109. Zie CON/2016/55.
  110. Zie CON/2016/5 en CON/2016/28.
  111. Zie CON/2016/3 en CON/2016/6.
  112. Zie CON/2016/19.
  113. Zie CON/2016/16.
  114. Zie CON/2016/31 en CON/2016/34.
  115. Zie CON/2016/42 en CON/2016/57.
  116. Zie CON/2016/29.
  117. Zie CON/2016/54.
  118. Zie CON/2016/21.
  119. Zie CON/2016/45.
  120. Zie CON/2016/12, CON/2016/40 en CON/2016/56.
  121. Zie CON/2016/37.
  122. Zie CON/2016/60.
  123. Zie CON/2016/17, CON/2016/41, CON/2016/50, CON/2016/1, CON/2016/18 en CON/2016/55.
  124. Zie CON/2016/7, CON/2016/28 en CON/2016/53.
  125. Zie CON/2016/54.
  126. Zie CON/2016/51.
  127. Zie CON/2016/18.
  128. Zie CON/2016/50.
  129. Zie CON/2016/39.
  130. Zie CON/2016/17 en CON/2016/41.
  131. Zie CON/2016/48.
  132. Zie CON/2016/28.
  133. Zie CON/2016/8.
  134. Zie CON/2016/17.
  135. Zie CON/2016/1.
  136. Zie CON/2016/42.
  137. Zie CON/2016/3 en CON/2016/6.
  138. Zie CON/2016/43.
  139. Daaronder vallen: 1) gevallen waarin een nationale autoriteit verzuimde voorstellen voor wetgevingsbepalingen op het terrein van de bevoegdheid van de ECB voor raadpleging aan de ECB aan te bieden, en 2) gevallen waarin een nationale autoriteit de ECB formeel raadpleegde maar niet voldoende tijd gaf de voorstellen voor wetgevingsbepalingen te onderzoeken en advies uit te brengen vóór de goedkeuring van deze bepalingen.
  140. Wet op nationale huizenbouwgemeenschappen, gepubliceerd in het Hongaarse Staatsblad nr. 49, 11 april 2016.
  141. Voor meer informatie, zie het Kader "The creation of a European Fiscal Board", Economic Bulletin, Issue 7, ECB, 2015.
  142. Zie ook het artikel “Increasing resilience and long-term growth: the importance of sound institutions and economic structures for euro area countries and EMU”, Economic Bulletin, Issue 5, ECB, 2016.
  143. De inleidende verklaringen zijn beschikbaar op de website van de ECB.
  144. Zie lid 23 van de resolutie van het Europees Parlement over het jaarverslag 2014 van de Europese Centrale Bank, die beschikbaar is op de website van het Europees Parlement.
  145. Alle antwoorden van de President van de ECB op de vragen van de leden van het Europees Parlement worden gepubliceerd op het daarvoor bestemde onderdeel van de website van de ECB.
  146. Schriftelijke antwoorden van de Voorzitter van de Raad van Toezicht van de ECB op vragen van leden van het Europees Parlement worden gepubliceerd op de website van ECB-Bankentoezicht.
  147. Zie ook Paragraaf 1.1 van Hoofdstuk 1.
  148. Voor een uitgebreider analyse, zie Paragraaf 1.2 van Hoofdstuk 1.
  149. Zie voor de Reglementen van Orde van de ECB: Besluit (EU) 2016/1717 van de ECB van 21 september 2016 tot wijziging van Besluit ECB/2004/2 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (ECB/2016/27), PB L 258, 24.9.2016, blz. 17 en Besluiten ECB/2015/8, ECB/2014/1 en ECB/2009/5; Besluit ECB/2004/2 van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank, PB L 80 van 18.3.2004, blz. 33; Besluit ECB/2004/12 van 17 juni 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Algemene Raad van de ECB, PB L 230 van 30.6.2004, blz. 61; en Besluit ECB/1999/7 van 12 oktober 1999 betreffende het Reglement van orde van de Directie van de ECB, PB L 314 8.12.1999, blz. 34. Deze reglementen zijn beschikbaar op de website van de ECB.
  150. Meer informatie over de besluitvorming in het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme is te vinden op de website van ECB-Bankentoezicht.
  151. Besluit (EU) 2016/456 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2016 betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding ten aanzien van de Europese Centrale Bank, op het gebied van fraudepreventie, corruptie en elke andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de unie schaadt (ECB/2016/3) PB L 79, 30.3.2016, blz. 34.
  152. Vanaf 1 december 2016, als vervanger voor Hans Tietmeyer.
  153. Vanaf 1 augustus 2016, als vervanger voor Hans Tietmeyer.
  154. Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
  155. Besluit (EU) 2016/456 van de Europese Centrale Bank van 4 maart 2016 betreffende de voorwaarden voor onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding ten aanzien van de Europese Centrale Bank, op het gebied van fraudepreventie, corruptie en elke andere onwettige activiteit die de financiële belangen van de unie schaadt (ECB/2016/3) PB L 79, 30.3.2016, blz. 34.
  156. Besluit ECB/2004/3 van 4 maart 2004 inzake de toegang van het publiek tot documenten van de Europese Centrale Bank, PB L 80 van 18.3.2004, blz. 42.
  157. Naast de contractposities op basis van full-time equivalenten omvat dit cijfer tevens de kortlopende contracten voor personeelsleden die door nationale centrale banken en internationale organisaties zijn gedetacheerd en de contracten voor deelnemers aan het Graduate Programme.